De stelling de verzorgingsstaat om te vormen naar een participatiesamenleving is eigenlijk een doorzichtige (maar succesvolle!) afleidingsmanoeuvre van het kabinet; een poging de intelligentsia op een dwaalspoor te brengen door hen in een onderlinge woordenstrijd te storten die los staat van de maatschappelijke gevolgen van het gevoerde kabinetsbeleid, die voorbijgaat aan de kwetsbaarheid van het kabinet en die wegkijkt van de technocratische foefjes die het kabinet toepast. Toch is het onderwerp te belangrijk om onbesproken te laten.
De stelling dat de verzorgingsstaat langzaamaan verandert in een ‘participatiesamenleving’ is niet nieuw, en is tamelijk problematisch. Dat deze verandering plaatsvindt, wordt empirisch weerlegd en sluit niet goed aan bij de beschreven rol van de overheid.
Naarmate de overheid terugtreedt uit het verzorgingsveld, neemt ook privaat initiatief af.
Het idee dat door de overheid gearrangeerde zorg en armoedebescherming gelijkwaardige initiatieven op basis van charitas en vrijwilligerswerk zouden verdringen is vooral populair ten tijde van begrotingstekorten en een groeiende arbeidsreserve, en wordt steevast weersproken. Het omgekeerde lijkt namelijk het geval: naarmate de overheid meer verzorgingstaken op zich neemt, groeit ook de intensiteit van private verzorgingsinitiatieven. Naarmate de overheid terugtreedt uit het verzorgingsveld, neemt ook privaat initiatief af. Tenzij de nood zo hoog raakt dat de wal het schip moet keren – lees verder!
De these dat vóór de intrede van de welvaartsstaat dergelijke taken voornamelijk door weldoeners werden verricht of werden georganiseerd in vrijwillige verbanden omwille van naastenliefde, is een mythe die decennia geleden al is ontkracht. We organiseren dingen namelijk gezamenlijk, omdat we er anders last van hebben (externe effecten zoals plat gezegd een verhoogde kans op zelf ziek worden wanneer de buren niet gezond kunnen leven), of omdat we er last van hebben dat anderen er last van hebben (effecten die ons raken via interdependentieketens, zoals nog veel platter gezegd dat we geen brood meer kunnen kopen wanneer meelfabrikanten geen truckers kunnen vinden die hun meel naar de bakkerij vervoeren). We institutionaliseren verzorging en armoedebescherming, omdat we daartoe een noodzaak hebben ervaren.
De argumentatie dat deze institutionalisering niet via de overheid hoeft te lopen, gaat voorbij aan het binnen de sociale wetenschappen uitgebreid onderzochte freeriders probleem. Binnen iedere sociale constellatie heeft een individu er voordeel bij wanneer ‘anderen’ zaken organiseren waar hij baat bij heeft, zonder dat hij een vinger hoeft uit te steken. Wanneer ieder individu in de constellatie zijn belang probeert te maximaliseren, houdt iedereen zijn vingers bij zich in de hoop dat een ander de hete kooltjes uit het vuur haalt. Er zal (wederom plat gezegd) waarschijnlijk niets tot stand komen, en wat er tot stand komt is suboptimaal en kent een wankel draagvlak. De sociale wetenschappen beschrijven dat dit probleem kan worden opgelost door dwang, verleiding en versluierende rituelen. Zo bezien geldt de overheid binnen de sociale constellatie van de verzorgingsstaat als de actor die op basis van die dwang, verleiding en versluiering de individuele belangen van burgers zo aanpast dat (toegegeven: zeer complexe) vormen van verzorging en armoedebescherming tot stand komen met een zo klein mogelijk aantal freeriders en, belangrijker, zonder dat de nood zo hoog wordt dat burgers zelf drastische stappen hoeven te ondernemen om gezondheid en levensonderhoud van hun dierbaren te waarborgen.
Uiteraard dienen we oog te hebben voor de bestuurlijke context waarin de wens wordt uitgesproken naar een samenleving waarin de overheid minder doet en de burger meer. De overheid doet immers veel, en dat kost veel geld. Het kabinet zou graag zien dat dat wat minder geld kost, en de gemakkelijkste manier lijkt om dan maar minder te doen. Daarnaast kent Nederland nu eenmaal veel inactieven, als gevolg van de bevolkingsopbouw, het in de jaren ’70 opgetuigde systeem van verzorgingsarrangementen en het gegeven dat Nederlanders tegenwoordig langer leven dan ooit te voren. De roep om een participatiesamenleving is er één die begrepen moet worden als een roep aan de Nederlandse burger om afstand te doen van een deel van de rechten die zij heeft verworven; rechten die de overheid een plicht opleggen die als een molensteen om de nek lijkt te hangen.
Uiteraard dienen we oog te hebben voor de bestuurlijke context waarin de wens wordt uitgesproken naar een samenleving waarin de overheid minder doet en de burger meer.
Dit debat waait op bij ieder zuchtje economische tegenwind dat in Nederland gevoeld wordt. Niet verwonderlijk dus dat ook ten tijde van deze economische crisis stemmen opgaan om de overheid te verkleinen, de burger meer eigen verantwoordelijkheid te laten nemen, een nieuwe invulling te geven aan het begrip ‘burgerschap’, de verzorgingsstaat te moderniseren, inactieven de juiste prikkel toe te dienen, een einde te maken aan geldverslindende verzorgingsbureaucratie, en al die andere kretologie die we uit dit discours kennen.
Het lijkt me prima dat zo een debat over de rechten en plichten van de burger en de rechten en plichten van de overheid wordt gevoerd. En het lijkt me geweldig wanneer zo een debat uitmondt in een met chirurgische precisie uitgevoerde, beleidsmatige ingreep die de verzorgingsstaat ‘moderniseert’ zonder externe effecten te herintroduceren waarvan we zo blij waren dat we die hadden weggewerkt. Maar dat vereist een zorgvuldig debat, gekenmerkt door inzicht in maatschappelijke gevolgen van beleidskeuzes, door bewustzijn van historische ontwikkelingen en van burgerschapsverhoudingen, van padafhankelijkheden en van interdependentieketens, door feitenkennis en door uitgesproken visies op rechtvaardigheidsidealen. Zou het kabinet werkelijk aansturen op zo een totale ideologische herbezinning van het overheidsbeleid?
Misschien was ik weggezakt in padafhankelijkheden, verstrikt in interdependentieketens oid, maar zag ik nou goed dat je zegt dat dit nieuw is? Een radicale ommekeer, een totale ideologische herbezinning? En zo ja, hoe kom je daarbij?
Ik bedoel: die 'participatiesamenleving' is natuurlijk een rookgordijn en het harde en snelle bezuinigingen vast onverstandig, maar dit is toch niet nieuw?
Los van het feit dat we het zagen aankomen, is de trend van een 'actieve' (veeleisende) verzorgingsstaat toch al veel langer bezig? En gaat veel sneller nu we krap zitten en elkaar steeds minder gunnen?
Dacht ik? Ik ben geen expert, maar op prinsjesdag kopte de Telegraaf: "NIVELLEREN ZET DOOR!" - probeer daar maar eens een zorgvuldig debat vol feiten en historisch bewustzijn mee te beginnen...
Micha, dank voor je goede punt! Te proberen onderdelen van de verzorgingsstaat responsiever uitvoeren en meer activerend in te richten is inderdaad niet nieuw. Dat het idee van een verzorgingsstaat verandert in dat van een participatiesamenleving daarentegen is best opmerkelijk.
Sinds de jaren ’80 geldt dat wanneer de overheidsfinanciën onder de loep worden genomen, er geroepen wordt dat het sociaal vangnet een trampoline moet worden, dat WAO-ers moeten worden herkeurd (liefst tegen strengere criteria) en dat de sollicitatieplicht voor bijstandsgerechtigden moet worden geïntensiveerd. Dat laat de basale contouren van de verzorgingsstaat ongemoeid.
Die verzorgingsstaat kent zijn oorsprong in een samenspel van ideeën, bijvoorbeeld over sociale rechtvaardigheid, over de verhouding tussen de overheid en de burger, over de verhouding tussen het individu en zijn omgeving, over democratie en de rechtstaat, en over de werking van de arbeidsmarkt.
Als het kabinet stelt dat dit samenspel gaat veranderen, dan heeft dat implicaties voor elk van deze aspecten van de verzorgingsstaat. Mijn punt is dat het kabinet niet uit is op deze herbezinning. Ze stuurt ons enkel met een kluitje in het riet.
Duidelijk.
Goeie politieke praat trouwens, van dat vangnet (náár die trampoline). En dat grote sociale kerstcircus waar het zulke sterke associaties mee oproept.