Tot op de dag van vandaag weet ik niet waarom, maar op een nacht kwamen we met z’n allen de vijvers en sloten uitgekropen. Tot dan toe wisten we niet eens dat we konden kruipen. Met onze vinnen zetten we ons af, om steeds kleine stukjes naar voren te glibberen. De frisse lucht stroomde door onze kieuwen. Het prikte, we raakten high van zo veel zuurstof. We zagen sterren, zo helder als we ze nog nooit hadden gezien. Het was een moment dat velen van ons zich zouden blijven herinneren. Samen onder de uitgestrekte hemel en voor het eerst ademen.
Op een nacht kwamen we met z’n allen de vijvers en sloten uitgekropen
In de ochtend kwamen er auto’s aangereden. Het waren mensen van de plantsoenendiensten. Ze wezen naar ons en fluisterden zachtjes met elkaar. Auto’s met sirenes kwamen aan. Mensen in uniform zetten de stukjes gras waarop we lagen af. Uit een zwarte auto stapten twee mannen in blauwe pakken. Dat waren ambtenaren. De meesten van ons merkten al deze bedrijvigheid pas op toen de ambtenaren op ze af stapten en formulieren ronddeelden. We moesten ons sofinummer invullen. Dat hadden we niet. Er werden telefoontjes gepleegd en er kwamen bussen. Ze namen ons mee naar grote hallen die ze opvangcentra noemden.
We sliepen met z’n vijftigen in één ruimte. Overdag hadden we gesprekken met ambtenaren. Er werd ons uitgelegd dat we verplicht waren om eens in de week te solliciteren. Er was een lijst met baantjes met weinig eisen. Post sorteren. Stadsreinigingsdiensten. Bonsaiboompjes knippen. Aanvankelijk werden we nergens aangenomen. Voor alle baantjes had je handen nodig, en die hadden we niet. Toen kwam er een project van een lokale kunstacademie. De kunststudenten ontworpen flipperhandschoenen van duurzaam plastic waarmee we een klemmende beweging konden maken. Dat maakte ons geschikt voor simpele klusjes. We konden echter nog steeds niets zonder begeleiding. Iets simpels als een deur openen ging niet, omdat de deurklink voor ons te hoog zat. Sommigen van ons mochten aan de slag bij een huisschilder. Hij had een erkend leerbedrijf. Van de chemische dampen kregen we zweren onder onze schubben.
Samen onder de uitgestrekte hemel en voor het eerst ademen
We kwamen niet tot ons recht. Onze talenten lagen niet bij dit soort klusjes. Wij waren goed in boetseerwerken van klei en bubbels en in waterdialectiek. Toen we onze specialiteiten aan de ambtenaren probeerden uit te leggen keken ze ons zwijgend aan. Hun antwoord kwam per brief: ‘Helaas zien wij in de door u omschreven competenties geen nuttige toepassingen.’ Daarbij kwam dat we niet betaald konden worden. Onze werkgevers vertelden dat het onmogelijk was om onze facturen in behandeling te nemen, omdat we geen VAR hadden. We vroegen aan onze begeleiders hoe we aan een VAR konden komen, maar daar hadden we een sofinummer voor nodig. Een schrijver die het goed met ons voorhad bracht ons in zijn busje naar het gemeentehuis. We stonden uren in de rij, maar konden niets beginnen. Onze flipperhandschoenen waren te grof om een pen vast te houden en daarmee een handtekening te zetten.
We waren ongelukkig. Overdag misten we elkaar terwijl we zwoegden in baantjes die niet voor ons bedoeld waren, ’s nachts misten we buitenlucht, en altijd misten we de sterren die ons die eerste nacht zo dierbaar waren geworden. ‘Als je niet volgens het systeem wil leven, ga je maar lekker terug de vijver in.’ Dat soort dingen zeiden ze. En geloof me, sommigen van ons hebben het geprobeerd. Om de een of andere reden lukte het niet meer. Onze lichamen hadden zich aangepast aan lucht. We doken het water in, totdat ademtekort ons weer naar boven dwong. De hardnekkigsten onder ons ontkenden dit. Ze bleven terug het water in duiken, tot ze niet meer naar boven kwamen om naar adem te snakken, maar omdat ze dreven.
Als je niet volgens het systeem wil leven, ga je maar lekker terug de vijver in
We probeerden te protesteren. Op het gemeentehuis raadden ze ons aan om een actiegroep te starten. Dat deden we. Maar wat konden we beginnen? We hadden geen handen, dus we konden geen petitie schrijven. De schrijver vertelde ons dat de opperste daad van verzet tegen de ambtenaar een protestmars was. Onze vinnen waren echter nog steeds niet aan de effecten van bovenwaterse zwaartekracht gewend, dus al na enkele meters waren we uitgeput, laat staan dat we nog adem over hadden om leuzen te schreeuwen. We vroegen opnieuw om hulp, maar het bleef stil. Andere vormen van verzet waren, zowel op het gemeentehuis als bij de schrijver, niet bekend.
Langzaam begon het ons te dagen. Zolang we volgens de regels van het systeem bleven bewegen zouden we nooit iets tegen de ambtenaren kunnen beginnen. We moesten in opstand komen. We moesten ons aan het systeem onttrekken. En dit onttrekken zouden we moeten doen met onze tanden.