De eerste lach die de wereld ooit hoorde zou ons moderne mensen waarschijnlijk zeer vreemd in de oren klinken. Het is zo goed als zeker dat het geen homo sapiens was die de kreet als eerste slaakte, hoe bijzonder de mens zichzelf ook vindt. Sinds de eerste lach is er een hoop veranderd en de primitieve kreet is na miljoenen jaren evolutie opgenomen in een breder scala aan gedragingen die wij ‘humor’ noemen.
De verklaringen over wat humor precies is lopen sterk uiteen – al sluiten ze elkaar lang niet altijd uit. Geleerden hebben zich eeuwenlang gebogen over de vraag welk doel humor dient. De meest basale vraag wordt echter minder gesteld: hoe kan humor in de eerste plaats ontstaan? In het eerste deel van dit tweeluik wordt het hoofdingrediënt van humor besproken – de lachrespons. Het tweede deel behandelt de verschillende manieren waarop humor zich heeft ontwikkeld.
Hoe kan humor ontstaan?
Bij de zoektocht naar de oorsprong van een gedraging, in dit geval het lachen, moeten we een aantal valkuilen omzeilen. De eerste daarvan is om het ontstaan van het gedrag te verklaren vanuit de functie die de gedraging in de huidige context vervult. De functie die een gedraging nu heeft hoeft niet de ‘oorzaak’ te zijn voor het ontstaan ervan.
Sterker nog, het is in evolutionaire termen zelfs mogelijk dat, net als de vreemde luchtpijp van een walvis, ook een gedragspatroon haar wortels heeft in een totaal onverwachte hoek. De huidige functie van een adaptatie is vaak een opeenstapeling van de uitwerking van selectiedruk. Evolutie is in essentie een cumulatief proces waarin (voornamelijk) gunstige eigenschappen bewaard blijven.
De oorsprong van het lachen, de pure geluidsuitstoting met bijbehorende grimas, is een onderwerp van enig debat. Een mogelijke verklaring is te vinden in wat gedragsbiologen overspronggedrag noemen. Overspronggedrag is de reactie die een dier vertoont wanneer het intern verdeeld is over hoe het moet omgaan met een situatie. Hierbij komen verschillende gedragssystemen (bijvoorbeeld vluchten of vechten) met elkaar in conflict, vaak omdat beide geen geschikte oplossing vormen voor de situatie. Deze tegengestelde handelingsimpulsen zitten elkaar dan zodanig in de weg dat het dier voor een derde optie gaat – vaak een compleet onlogische handeling zoals plassen, likken, in de grond bijten of, in dit geval, een vreemde kreet slaken.
Lachen zou heel goed oorspronkelijk een vorm van overspronggedrag kunnen zijn – een onlogische reactie op een stimulus zoals schrikken of het loslaten van spanning. Dit is wellicht de meest simpele verklaring voor het ontstaan van de lach en juist daarom aantrekkelijk. Lachen ontstond niet uit een ‘behoefte’ aan groepsgevoel maar eerder als een vreemde mutatie in een bestaande set van reacties – een respons die gunstig bleek te zijn. Na verloop van tijd krijgt deze reactie een functie en wordt hij ‘logisch’. De lach functioneert dan niet meer als overspronggedrag maar als een nuttige respons in bepaalde situaties.
Je ziet deze oorsprong nog een beetje terug in ‘primaire' vormen van lachen, bijvoorbeeld in een spelletje kiekeboe bij kinderen, waar de mix van verrassing en klein beetje angst een heel apart geluid veroorzaakt. Overigens gaat het ook niet altijd goed, bij sommige hersenafwijkingen duikt pathologisch lachen op wat laat zien dat een mutatie ook verkeerd kan uitpakken.
Lachen en voorts humor uiten zich als complexe gedragingen maar zijn niet alleen voorbehouden aan de homo sapiens. Er zijn primaten die elkaar heerlijk voor de gek houden en daar smakelijk om lachen. Ook ratten blijken te lachen tijdens een partijtje kietelen.
Eigenlijk weten we al langer dat mensen niet zo eenzaam aan de top van de dierenpiramide staan. Stokstaartjes en muizen kunnen (onderling) met elkaar praten, apen kunnen tellen en olifanten herkennen zichzelf in de spiegel. Deze ontdekkingen vormen belangrijke aanknopingspunten wanneer we het lachen proberen te ontleden – het is zinnig om andere diersoorten bij de vergelijking te betrekken. Wel geldt dat een bepaalde gedraging niet automatisch van soort tot soort zijn betekenis behoudt: wat lachen bij dieren is hoeft dus niet hetzelfde te zijn als bij mensen.
Wanneer een mutatie voordelig blijkt, kan zij een eigen leven gaan leiden.
Het initieel onlogische doch voordelige lachen kan in andere soorten en verschillende context uitgroeien tot een uitgebreide en complexe set gedragingen. Dit kan vergeleken worden met zingen bij zangvogels, paargedrag bij stekelbaarsjes en andere voorbeelden van bijzonder diergedrag: een handeling, ook lachen, kan uitgroeien tot een ‘geritualiseerde’ vorm. Zo’n ritualisatie kan na verloop van tijd zelfs steeds minder gaan lijken op de originele handeling. Deze riten hoeven niet per se geheel genetisch overgedragen te worden, ze kunnen ook ‘cultureel' worden overgeleverd, vergelijkbaar met de zogenaamde ‘meme’.
Zo kan evolutie werken. Soms treedt er een verandering op in een deel van het systeem, zij het de spijsvertering of de gedragsrespons. Wanneer het voordelig is, kan het een eigen leven gaan leiden. Of deze verandering permanent is, dat is aan de omgeving om te bepalen, en zodra het voordelig blijkt wordt het behouden en doorgegeven. Echter, met alleen lachen zijn we nog niet bij humor: er is nog een ander ingrediënt nodig om humor goed te kunnen plaatsen. Dit bestanddeel van humor heet empathie en wordt in het volgende deel van dit tweeluik besproken.
Dit artikel is deel 1 van een tweeluik. Lees deel 2 hier.
Ha! Goed onderwerp - 'the joy of debuging'.
Ben benieuwd naar deel twee.
*bugg