Kort geleden werd op deze plek door Liesbeth Schoonheim betoogd dat onze moderne vijand ‘onzichtbaar’ is. Onder de titel ‘Vriend en vijand’, poneert zij een interessante stelling maar verliest zich in historische algemeenheden en onjuistheden. Zij betoogt dat vijanden tegenwoordig “eender gelaat hebben en onder eender vlag kunnen verschijnen.” Dit uiteraard in tegenstelling tot vroegere tijden. Prikkelend misschien, maar problematisch, want ons (verre) verleden is een stuk minder romantisch en overzichtelijk dan de schrijfster doet voorkomen.
In vroegere tijden zou de vijand zich markeren onder banieren waarmee onmiddellijk duidelijk werd wie de vijand was en “wat het verschil was in landsheer, religie of economische belangen.” Hoewel het ontegenzeggelijk waar is dat legereenheden in pre-moderne oorlogvoering vaak veldtekens met zich meedroegen betekende dat geenszins dat men de vijand altijd gemakkelijk kon herkennen.
Wie dit zou kunnen bevestigen is de Romeinse generaal Publius Quinctilius Varus. Toen hij in 9 n.Chr. met zijn Germaanse bondgenoten in de stromende regen door de Teutoborger Engte marcheerde bleek zijn vijand namelijk helemaal niet zo zichtbaar. Ze waren namelijk in zijn midden. Drie Romeinse legioenen liepen in een hinderlaag en werden verrast door goed georganiseerde Germaanse stammen die uitbreiding van het Romeinse Rijk tot over de andere zijde van de Rijn definitief onmogelijk maakten. Hinderlagen en verrassingen waren schering en inslag in de oorlogsstrategie van de oudheid. Dat is in de rest van de geschiedenis natuurlijk zo gebleven. De veldslag als zodanig is in onze tijd mogelijk zeldzamer geworden, maar het is een misvatting dat oorlogsvoering in het verleden altijd beslist werd in een open en eerlijk gevecht.
In de chaos van oorlog was, en is, friendly fire onvermijdelijk.
De legers die in het verleden het slagveld betraden waren vaak een allegaartje, zo werd de Tachtigjarige Oorlog voornamelijk uitgevochten door Duitsers in dienst van de Republiek en kwam een typische Romeinse veldslag vaak neer op Germanen die tegen andere Germanen vochten (de Bataven werden gezien als keurtroepen in het Romeinse leger). Totdat er gestandaardiseerde uitrustingen kwamen was het helemaal niet altijd duidelijk te zien in welk leger een militair vocht. Laten we verder niet vergeten dat de Griekse hoplieten en later ook middeleeuwse ridderlegers met beklemmende helmen vochten waarmee ze praktisch alleen vooruit konden kijken. In de chaos van oorlog was, en is, friendly fire onvermijdelijk. Het idee dat vroeger alles eenvoudiger was op het slagveld kan resoluut van tafel. De opmars van de drone, radioapparatuur en (sinds de Eerste Wereldoorlog) het surveillancevliegtuig biedt de moderne bevelhebber juist meer overzicht dan zijn pre-moderne collega.
Schoonheim schrijft verder dat het tegenwoordig moeilijk te bepalen is wie tot de vijand behoort. In de burgeroorlog in Syrië strijden Jihadistische groepen gezamenlijk met de democratische krachten tegen het regime van Assad. President Obama brandt zijn handen er dus liever niet aan. Zijn democratische voorganger Clinton zat met eenzelfde probleem toen hij zich niet in het wespennest van de Joegoslavische oorlog wenste te mengen. Stonden politici uit de vroegmoderne tijd voor eenvoudigere keuzes? Hollandse edelen (de grote meerderheid was katholiek, net als de rest van de bevolking) zaten vanwege hun Duitse huurlingen in de zestiende eeuw met een flink dilemma: moesten ze de partij kiezen van de soms ronduit wrede Spanjaarden of sloten ze zich liever aan bij de zeerovende en extremistische geuzenbende? En de bekende Joodse schrijver uit de eerste eeuw, Flavius Josephus, gedurende de Romeinse verwoesting van Jeruzalem? Koos hij voor de, in zijn ogen, beschaafde Romeinen of bleef hij zijn volk trouw, in de ban geraakt van radicale Zeloten?
Nog moeilijker werd het om de vijand te herkennen wanneer deze zich bevond binnen de eigen gelederen. Zo hebben meerdere Romeinse keizers zonder veel succes geprobeerd opstandige christenen uit hun samenleving te verbannen. De staat bleek echter totaal niet bij machte het volk naar zijn hand te zetten. Christenvervolgingen waren, vanwege de praktische onuitvoerbaarheid ervan, zelden succesvol. De eerste volgers van Jezus hadden een vastomlijnd idee over het einde der tijden, een duizendjarig rijk dat zou aanbreken als de Romeinse macht gebroken was en een maatschappij zonder de Romeinse goden. Ze werden gezien als extremisten en wensten niet zelden te sterven voor hun goede zaak. Ze waren niet zichtbaarder dan de huidige jihadist of willekeurige lone wolf in de samenleving. Binnen driehonderd jaar was het christendom te groot voor keizer Constantijn om te negeren. De beweging had van binnenuit het Romeinse Rijk, tegen de wil van de aristocratische elite in, weten te veroveren.
Nog moeilijker werd het om de vijand te herkennen wanneer deze zich bevond binnen de eigen gelederen.
Het is toch tenminste naïef van Schoonheim om te beweren dat oorlogen in vroegere tijden werden gevoerd met bepaalde “erecodes” als leidraad. Zo gingen de toch als zeer edel aangemerkte ridders van het kruisleger van Godfried van Bouillon niet al te zachtzinnig te werk bij de inname van Jeruzalem in 1099, zo beschrijft een ooggetuige:
“Geen één van hen mocht blijven leven. Ze spaarden zelfs geen vrouwen en kinderen. Daarna sneden de kruisvaarders de buiken open van de dode moslims, zodat ze de gouden munten uit hun ingewanden konden halen. Deze munten hadden de islamieten opgegeten opdat ze niet in de handen zouden vallen van de kruisvaarders.” – kroniek van de abt Fulcher van Chartres
Mondiale afspraken over gewapend conflict werden pas vanaf 1864 gemaakt. Deze Geneefse en Haagse conventies zijn echter door vrijwel alle strijdende partijen in de (wereld)oorlogen van de twintigste eeuw geschonden. De gasaanvallen die in Ieper (door beide partijen) werden uitgevoerd in de Eerste Wereldoorlog waren bijvoorbeeld expliciet verboden in de Haagse conventies van 1899 en 1907. De massale verkrachting van Berlijnse vrouwen door het Rode Leger en in het recentere verleden die in Bosnië bewijzen dat oorlogsregels aan de laars worden gelapt in gewapend conflict. Oorlog gaat per definitie om de macht. In een veldslag is er nu eenmaal straffeloosheid. Wetten en regels zijn in handen van de mannen die ze op dat moment kunnen handhaven. Of het nu een Griekse hopliet, een Franse kruisvaarder of een Servische četnik is, oorlog gaat al de gehele geschiedenis samen met banale wreedheden. En dat zal in de toekomst ongetwijfeld zo blijven.
Wetten en regels zijn in handen van de mannen die ze op dat moment kunnen handhaven.
Natuurlijk zijn er verschillen te noemen in de praktijk van oorlogvoering door de jaren heen. De fog of war is echter een constante. Hij wordt beschreven van Horodotos en Xenophon tot aan Erich Remarque en Billy Joel. Het is een misvatting dat het verleden eenduidig en ongecompliceerd is terwijl de huidige maatschappij een complex geheel vormt.
De pre-moderne oorlog vindt, net zo goed als de moderne oorlog, “plaats op een onbegrensd slagveld, voor onbepaalde tijd en zonder te weten hoe de tegenstander er uit ziet.” Ik betwijfel ten zeerste of de moderne Staat (wat of wie dat dan ook precies moge zijn) meer gepreoccupeerd is met zoeken van vijanden dan de pre-moderne staat. Of de pre-moderne graaf, of de pre-moderne polis. Het is niettemin zeker dat sinds de uitvinding van de drukpers de transparantie van de staat alleen maar is toegenomen. Sterker nog, we weten niet alleen meer van onze eigen heersers dan ooit, tevens weten we meer van een eventuele vijand dan ooit.
De moderne burger hoeft zich niet het slachtoffer te voelen van een tegen zich complotterende overheid of een vijand in eigen gelederen. In ieder geval niet meer dan zijn pre-moderne voorouders.