Dronken mensen zijn vaak een tijdje grappig – tot ze het niet meer zijn. Jolige kroegtijgers hebben de neiging te veranderen in kwelende brulboeien, nog voor de laatste ronde aanbreekt. In de film Druk (2020) van de Deense regisseur Thomas Vinterberg is het niet anders. Daar ontdekt een vriendengroep hoe alcohol onze remmingen wegneemt en ons laat geloven dat we alles kunnen. Dat is eerst leuk en daarna niet meer. Druk zegt van alles over dronkenschap, jezelf verliezen en de fuik die het leven kan zijn, daar is al zat over geschreven. Alleen heeft Druk ook een historische kant die veel kijkers over het hoofd lijken te zien. Die kant gaat over holle geschiedenislessen, de prestatiegerichte gekte in het onderwijs en de rol van technologie in ons leven. Dat is precies waar Druk niet langer een komedie is, maar juist behoorlijk eng begint te worden.
Dat is precies waar Druk niet langer een komedie is, maar juist behoorlijk eng begint te worden.
Historische kroegpraat
De makers van Druk kunnen inmiddels proosten op een verzilverde Oscarnominatie, een sterrenregen in de dagbladen en uitstekende opbrengsten. Het plot van de film zal iedereen inmiddels dus bekend zijn. Vier Deense vrienden tikken hun midlifecrisis aan, lezen ergens dat de mens permanent een half promille alcohol tekort komt en besluiten te gaan drinken om zo hun volle potentieel te bereiken. Dat de vier allemaal werken op een middelbare school is hierbij cruciaal. De hoofdpersoon Martin (gespeeld door de onvermijdelijke Mads Mikkelsen) is zelfs geschiedenisdocent. Het is misschien een zijpad, maar regisseur Vinterberg toont ons met Druk overduidelijk iets over onderwijs in de eenentwintigste eeuw.
Drank maakt de geschiedenisles aanvankelijk alleen maar beter, al is Vinterbergs definitie van ‘beter’ nogal ontnuchterend. In de openingsscènes van de film zien we Martin wat murmelen voor een ingedutte groep leerlingen. Hij bladert zittend door een lesboek en ratelt onsamenhangend over de industrialisatie. Dit maakt de klas boos, zo boos dat ze op een middag met hun ouders langskomen om Martin vermanend toe te spreken. Maar waarom zijn die kinderen en ouders boos? Niet omdat ze niks leren tijdens de geschiedenisles. Ze zijn boos omdat ze vrezen voor hun eindexamens en cijfergemiddelden. Waar geschiedenis over gaat interesseert ze weinig zolang de eindresultaten, de gekwantificeerde administratie, maar goed is.
Voor iedereen die de uitdijende bijlesindustrie kent zal deze dwangmatige focus op cijfers akelig bekend zijn. In Druk zorgt die dwang er bovendien voor dat het onderwijs verder compleet inhoudsloos wordt. Zodra Martin, de uitgeteerde goedzak, gaat drinken rent hij week in week uit de klas door. Hij oreert over het drankgebruik van Franklin Delano Roosevelt en Winston Churchill, die hij vergelijkt met Hitler, een geheelonthouder. Niets in de geschiedenis is wat het lijkt, stopt Martin zijn leerlingen toe alsof het de sleutel tot de waarheid is. De klas joelt en beukt op de tafels. De geschiedenis wordt gereduceerd tot kroegpraat, tot wat anekdotes over de grote mannen van vroeger. Iedereen vindt het verder prima zo, want uiteindelijk haalt de hele klas een 8.
Een gehackt heden
De gekwantificeerde cijfergekte binnen het onderwijs, de dwang van de meetbaarheid, staat bovendien in directe relatie tot de hele gimmick van de film: de dronk als zelfverwezenlijking. Het idee van een heilzame, constante dronkenschap is overduidelijk een ‘biohack’. Dit ‘hacken’ van het lijf, het kraken van iemands vitale functies, kennen we uit trends als ‘intermittent fasting’ of het ‘optimaliseren’ van slaap in kleine, efficiënte dutjes. Het doel daarbij is telkens hetzelfde. Levensvereisten zoals eten of slaap moeten worden opengebroken. Onze vaste patronen moeten kapot en opnieuw worden geprogrammeerd. Waarom? Om ons efficiënter en gezonder, maar vooral ook productiever te maken.
Hoe zijn we in hemelsnaam op dit punt beland? In Druk staat zelfs de roes (de ultieme anti-productiviteit) in dienst van targets en zelfverbetering.
Hier dringt zich een historische vraag op, een tijdsgebonden onbehagen. Hoe zijn we in hemelsnaam op dit punt beland? In Druk staat zelfs de roes (de ultieme anti-productiviteit) in dienst van targets en zelfverbetering. Volgens de Ierse essayist Roisin Kiberd moeten we niet vergeten hoe nieuw deze doelstellingen zijn en door wie we ze eigenlijk opgedrongen krijgen. Kiberd legt uit hoe ‘biohacking’ niet alleen een verdienmodel is voor allerlei startups en techbedrijven, maar ons ook aanleert om als consument naar onze lichamen te kijken. Wat kan ik doen (en kopen) om mijn lijf winstgevender te maken? De opkomst van die vraag valt terug te voeren naar het ontstaan van het extreem gecommercialiseerde internet (met het bijkomende winstmodel van verhandelbare persoonlijke data) tegen het einde van de jaren 90. Samen met de breedband, stelt Kiberd, hebben we ook een hyperkapitalistische werkethiek en cultus van zelfverbetering uit Silicon Valley geïmporteerd. Honger, dorst en slaperigheid worden onder ‘biohacking’ allemaal maakbaar gemaakt, met de hulp van apps, gadgets en digitale middelen. Druk laat zien waar dat op uitloopt: gehannes met blaasapparaten op het schooltoilet, voor een dronkenschap die ‘nuttig’ moet worden.
Kille lach
In de Utrechtse bioscoopzaal waar ik Druk zag werd er desondanks flink geschaterd om alle aangeschoten capriolen. En misschien is de Deense vriendengroep die Vinterberg ons voorschotelt inderdaad bovenal lachwekkend, met alle professionele, relationele en sanitaire ellende waar ze in verzeild raakt. Toch bekroop me een kil ongemak toen het zaallicht weer aansprong en iedereen uit z’n stoelen opstond. Martin en zijn beschonken kameraden bevinden zich namelijk op precies hetzelfde historische punt als wij. De diplomafabrieken produceren jongvolwassenen voor een wereld van efficiëntie, meetbaarheid en consumptie, waar zelfs het karige fluitje bier dat je met een QR-code hebt besteld geen ontsnapping biedt. Net als om Druk zou ik hierom willen lachen, maar ik kan het niet.