Albert Alberts is geen pseudoniem. Zo mooi als zijn naam is, zo prachtig is zijn proza. Toch kent vrijwel niemand zijn naam, laat staan zijn oeuvre. Binnen de canon van de vaderlandse literatuur is er geen prominente plek weggelegd voor Albert Alberts – schrijversnaam A. Alberts – ondanks waardering van medeschrijvers en andere belanghebbenden binnen het literaire veld.
Zo is in zijn sterfjaar 1995 de P.C. Hooftprijs aan hem toegekend, was Vergaderzaal (1974) de favoriete roman van Bernlef, en sprak uitgever Wouter van Oorschot eens de woorden: ‘Landgenoten: wanneer sluit u Alberts nu eens eindelijk massaal aan de borst? Ten minste een van de ‘grote drie’ zal al lang vergeten zijn als Alberts’ werk nog steeds gelezen wordt.’ Wat is er dan zo bijzonder aan Alberts’ werk?
Er kan een basale onderverdeling gemaakt worden tussen twee vormen van proza: enerzijds verhaalgedreven proza, en anderzijds taalgedreven proza. Bij verhaalgedreven proza kun je denken aan romans van Willem Frederik Hermans, Arnon Grunberg of A.F.Th van der Heijden. Dit proza wil de lezer in een verhaal zuigen of proberen bepaalde puzzels te laten ontrafelen aan de hand van het verhaal. De thematiek en inhoud van het verhaal staan centraal.
Alberts' werk draait om zijn excentrieke stijl.
Bij taalgedreven proza kan je denken aan auteurs als Simon Carmiggelt, Nescio of Willem Elsschot, maar ook aan A. Alberts. Bij dit soort auteurs zijn niet de verhalen bepalend, maar de vorm waarin het gegoten is, de formulering: de taal. Zou je voor een catalogus een omschrijving moeten geven van de gebeurtenissen in deze novelles of romans, dan zal dit niet zo snel aanzetten tot het kopen van het boek. De vorm waarin het gegoten is maakt het de moeite waard om het te lezen. Nescio's Dichtertje, De Uitvreter, Titaantjes heeft zijn levenslijn en bijkomend succes niet te danken aan het ingenieuze plot, maar aan de formulering en stijl, de kunde en gevatheid van de auteur – een gewiekst taalvirtuoos.
Alberts' werk draait ook om zijn excentrieke stijl. 'Als het waar is dat een groot schrijver zich allereerst en uiteindelijk kenbaar maakt in zijn toon, zijn stijl – en dat is waar – dan is A. Alberts een groot schrijver.' schreef schrijver en criticus Robert Anker. Alberts wordt ook wel de koning van het zwijgen genoemd: 'Ik heb niet zo veel woorden nodig', aldus de schrijver zelf. Het gevolg is een afstandelijke stijl die niet meer woorden gebruikt dan een verhaal verlangt. Verhalen uit zijn bundels zijn zeer beknopt en zelfs zijn romans tellen vaak niet meer dan 100 pagina’s. Het is deze simplistisch ogende vorm van schrijven die juist Alberts tot een eenling en unicum maakt; zijn werk voelt onwerkelijk aan tijdens het lezen, het leest stroperig, vervreemdend.
Deze stijl komt in zijn debuut, de verhalenbundel De eilanden (1952), sterk tot uiting. De eilanden bestaat uit een reeks verhalen die zich afspelen op, en handelen over 'de eilanden'. Hoewel het niet expliciet wordt vermeld, impliceert het boek dat het zich afspeelt op de eilanden van Nederlands-Indië, waar Alberts jaren heeft geresideerd. De afstandelijke stijl van de auteur is in de gehele bundel prominent aanwezig. De belevenissen van de ik-verteller zijn klein, er gebeurde eigenlijk niet veel op die eilanden: er werd gedronken, gegeten en gekletst, de alledaagsheid van het bestaan. Wat overblijft dankzij de afstandelijke schrijfstijl is een enorme leegte en rust.
De eilanden werd met argwaan ontvangen: het had enerzijds niet het romantiserende karakter van veel literatuur die over Nederlands-Indië handelde, maar het was ook niet te vergelijken met het werk van kritische auteurs als Multatuli. De kracht van Alberts’ werk, de stijl, werd overschaduwd door het feit dat de verhalen zich afspeelden op de eilanden van Nederlands-Indië. Voor de vorm was geen aandacht, het boek werd ontvangen als een verhaalgedreven bundel over de koloniën.
Wat overblijft dankzij de afstandelijke schrijfstijl is een enorme leegte en rust.
Wat houdt die stijl van Alberts nu precies in? Het begin van het vijf pagina’s tellende verhaal Meneer Moët en meneer Chandon uit de bundel Haast hebben in september (1975) luidt:
'In West-Europa leggen de spoorwegmaatschappijen als even zovele nijvere spinnen hun netten over de landen. Grote netten en kleine. Daardoor kan het voorkomen, dat van de hoofdlijnen met vierdubbel spoor zich plotseling een bijzonder mager stelletje rails afsplitst. Rails, die er genoeg van hebben en die schijnbaar een eigen leven willen gaan leiden. In dit geval is de schijn schijn. Tenminste voor wat de rails betreft. Maar de reizigers, die er gebruik van maken, denken er soms anders over.'
Meneer Moët en meneer Chandon, de protagonisten naar wie het verhaal vernoemd is, zijn twee gewoontemensen die dag in dag uit met de trein naar het werk gaan. Beide heren zitten zodoende dagelijks bij elkaar in de trein, 'ze weten van elkaar, dat ze bestaan, maar meer ook niet.' Dit blijkt op de dag dat meneer Moët met pensioen gaat en niet op zijn vaste treinreis verschijnt. Meneer Chandon wordt onrustig van het uitblijven van diens aanwezigheid in de trein, hij voelt een gemis in zijn regelmatigheden. Ook meneer Moët voelt onrust en besluit op een gegeven moment naar het dorpscafé te gaan. In dit dorpscafé vindt een ontmoeting tussen de twee plaats.
'Hij liep op zijn vroegere reisgenoot toe en hij zei: Ik geloof dat we elkaar kennen. Meneer Chandon stond zo waardig mogelijk op. Hij zei: Nee, we kennen elkaar niet, maar daar moet een eind aan komen. Ik heet Chandon. Meneer Moët zei: ik heet Moët. Moët? Vroeg meneer Chandon. Chandon? Vroeg meneer Moët. Toen zeiden ze precies tegelijk: Hoe is het mogelijk. Daar moeten we toch wel op drinken...'
Alberts maakt iets kleins als een ontmoeting tussen twee heren tot een prachtige gebeurtenis door middel van zijn formulering en compositie.
Met dit citaat eindigt het verhaal. Alberts maakt iets kleins als een ontmoeting tussen twee heren tot een prachtige gebeurtenis door middel van zijn formulering en compositie. Het citaat is dan ook karakteristiek voor de rest van zijn oeuvre. Boeken van Alberts bevatten over het algemeen geen aanhalingstekens, het gebruik van leestekens gebeurt op een voor vele lezers afwijkende manier. Zijn schrijfstijl is beknopt: relatief lange zinnen worden afgewisseld met zeer korte zinnen. Dit draagt bij aan de afstand en de rust van het werk van Alberts. De manier van schrijven oogt simpel, maar het leest niet simpel. Het vergt aandacht om het werk te lezen waardoor je wordt gedwongen de pracht van zijn formulering in je op te nemen. Je proeft bijna het proza van Alberts. Het kost zodoende soms moeite om het werk van Alberts te lezen, maar deze moeite wordt rijkelijk beloond: het is prachtig.
Terug naar het verschil tussen verhaalgedreven en taalgedreven proza, en de reden dat A.Alberts juist nu gelezen moet worden. Goede verhalen kunnen ook weergegeven worden in series en films, goede formuleringen en stijl niet. Zo zijn er meerdere succesvolle verfilmingen geweest van het verhaalgedreven proza van Harry Mulisch, en laat tegenwoordig een serie als Sherlock zien dat narratief complexe verhalen (inclusief gedachtengangen) aan de hand van moderne technologische middelen ook via beeld op aantrekkelijkere manieren kunnen worden verteld. Series als The Wire, The Sopranos of Breaking Bad vormen door hun ingenieuze plots inhoudelijk een directe bedreiging voor verhaalgedreven literatuur. Het taalgedreven proza van Alberts biedt echter een volledig andere ervaring, een ervaring waar films en series niet bij kunnen komen. Een ervaring van rust en schoonheid, opgewekt door de taal. Juist daarom dient het werk van deze schrijver te worden gekoesterd. Het verhaalgedreven proza wordt langzaam geannexeerd, maar de esthetiek van het taalgedreven proza is onbedwingbaar. Laat de taal haar werk doen, net zoals A. Alberts deed.
Bowi, ik proef de proza van A. Alberts in jouw stuk en je hebt mij overgehaald: ik ga nu eindelijk eens aan zijn boeken beginnen.
Inspirerend. Omdat Reve voor mij favoriet was onder de grote drie, zie ik mezelf dus ook als liefhebber van taalgedreven proza. Ik duik meteen in Alberts! Dank Bo!
Alberts is alhaast in de vergetelheid geraakt. Helaas. Zijn taalvermogen is ongeëvenaard. Zijn stijl wordt versterkt door zijn ironie en gevoel voor humor. Hij leidt je altijd weer in de val op een simpele en voortreffelijke manier. Je kunt zijn verhalen altijd weer opnieuw lezen alsof je het voor het eerst leest. Zoals hij schrijft, het blijft steeds fris en verrassend. Hij is inderdaad een taalgedreven virtuoos, een troost voor de ware lezer.