‘Maar ja, hij is dan ook een vuile postmodernist’ roept één van mijn vrienden uit in het café als afsluiting van een discussie over schrijver Haruki Murakami. Daarmee was de kous af. Het oordeel was geveld, de problematiek was besproken, tijd voor het volgende biertje. Het is duidelijk: ‘postmodernist’ is een scheldwoord en het postmodernisme is iets wat je maar beter niet overkomt.
Persoonlijk ben ik altijd gecharmeerd geweest van de Japanse Nobelprijskandidaat, dus wanneer hij wordt weggezet als ‘vuile postmodernist’, krijg ik het vermoeden dat het oordeel niet zozeer tegen de auteur gericht is, maar tegen het postmodernisme zelf. Het is een wijdverbreid oordeel. De kunst die de postmoderne cultuur heeft voortgebracht, stuit op grote weerstand van alle kanten: de argumenten ‘dat kan mijn kleine zusje ook’, ‘alles is nu kunst’ en ‘alle kunst moet een puzzel zijn’ zijn bekende tegenwerpingen die zowel binnen als buiten de universiteitsmuren gonzen. Postmodernisme is ‘nu’, maar niet bijzonder populair.
Maar ja, hij is dan ook een vuile postmodernist
Het postmodernisme is niet een tijd of een stroming is waarin wij leven; het is veeleer een staat waarin de maatschappij zich op dit moment bevindt. Het beheerst in meerdere of mindere mate ons denken. Wij zijn immers onderdeel van ‘de cultuur’ en dragen altijd bij aan het postmodernisme, door het te ondergaan. Eén van de belangrijkste kenmerken van de postmoderne conditie is het verlies van de ‘grote narratieven’ die eerder richting en betekenis gaven aan de wereld. We hoeven dan nergens naar toe te werken, maar deze doelloosheid leidt tot verwarring. Verwarring die verder in de hand wordt gewerkt door de culturele vormen waarin de doelloosheid tot uiting komt.
Postmoderne kunst en literatuur worden gekenmerkt door fragmentatie en tentoonspreiding van het ego. Maar dat betekent niet automatisch dat het slecht is. Een voorbeeld van de verwarring die zulke kunst zaait, was de theatervoorstelling Elektra, opgevoerd door NTGent. Persoonlijk vond ik het een fenomenale en ontwrichtende uitvoering van het al te bekende drama over een wraakzuchtige koningsdochter. Mijn vrienden die het stuk ook zagen, waren verdeelder van mening. Velen waren allerminst tevreden en gaven flink af op de raadselachtige uitvoering. Het grootste bezwaar dat tijdens de nabespreking luidde, is het bezwaar dat tegen het merendeel van de postmoderne kunst wordt ingebracht: er wordt een werk gepresenteerd en je maakt het zelf maar tot kunst door er van alles in te interpreteren en bij te verzinnen.
Wanneer iemand een postmodernistisch kunstwerk of stuk literatuur wel echt goed vindt, moet dat uitgebreid verantwoord worden. Nura Rutten brak bijvoorbeeld op deFusie een lans voor Don DeLillo. In een verdediging van een aantal ecologische romans duidt zij het postmodernisme als een leerproces waar je op het einde van het metaforische feestje zelf iets moet maken van de ‘achtergelaten confetti’. Dit lijkt mij een prima beschrijving van hoe je om zou kunnen gaan met postmoderne literatuur – maar gaat dit niet op voor alle literatuur? In de hele wereldgeschiedenis komt de gedachte dat je zelf iets moet met kunst of literatuur komt steeds terug – stemt kunst niet altijd tot nadenken en zelfreflectie?
Waarin komt postmodernistische kunst overeen met de andere vormen? Een antwoord op deze vraag ligt in het oeuvre van Murakami besloten. Het gaat daar om het begrip van het mens-zijn door de strijd tussen het begrijpelijke en het onbegrijpelijke. Literatuur en kunst zoeken naar een uitleg van het menselijk bestaan, of tenminste naar een manier om het te accepteren. Dit gaat door het onbegrijpelijke in onze wereld te verzoenen met het begrijpelijke.
Stemt kunst niet altijd tot nadenken en zelfreflectie?
Murakami’s roman Kafka op het Strand laat de protagonist, een Japanse jongen die ‘Kafka’ heet, worstelen met zijn thuissituatie waarin de tirannieke vader het voor het zeggen heeft. Op de vlucht voor deze verstikkende omgeving belandt hij in een bibliotheek in een ver district van Japan en meent daar zijn verloren gewaande moeder en zusje te hervonden te hebben. De absurditeit die met de bekende drang om weg te lopen gepaard gaat, lijkt voor te komen uit een droom.
Het spiegelverhaal in de roman is nog absurder: de bejaarde en lichtzinnige Nakata verdient een zakcentje door verloren katten op te sporen, waarbij zijn gave om met de beesten te praten hem flink helpt. In zijn zoektocht naar één speciale kat overkomen hem opmerkelijke dingen – zelfs voor Nakata’s doen. Terwijl de vissen uit de lucht vallen als regen, komt hij terecht bij een duister figuur die zich vertoont als Johnny Walker en voor de ogen van de bejaarde een aantal katten vilt – totdat de kattenspeurder het niet meer aan kan en het whisky-icoon met een bajonet om het leven helpt. De rest van de roman verhaalt hoe Kafka en Nakata op de vlucht voor de onbehulpzame autoriteiten, ieder op zijn manier, verworden tot een speelbal van het lot. Niets is in deze situaties zeker en alles kan gebeuren. Maar daar wordt verder geen uitleg aan gegeven.
Hier ligt de link tussen Murakami’s werk en dat van Franz Kafka aan wie de titel refereert: de autoriteiten leggen een onbegrijpelijke situatie op aan de protagonist zonder enige uitleg te geven. In Het Proces wordt Josef K. ingesloten door een beklemmende en ondoorgrondelijke bureaucratie, waar hij alleen maar aan toe kan geven. De enige manier om van de rechtszittingen af te komen, is door acceptatie van het noodlot, die voor Josef komt in de vorm van een doodsvonnis op zijn verjaardag.
Het lot accepteren – dat is de belangrijkste les die de Japanse Kafka leert uit de uitleg die hij krijgt over de Oedipus-tragedies van Sophocles. Dat thema klinkt in al het werk van Murakami door, waarin de hoofdpersonen (en daarmee de lezer) gedurende de roman door veelvuldige contemplatie langzaam tot een acceptatie komen, ook al zijn de omstandigheden nog zo bizar.
Niets is zeker en alles kan gebeuren, maar daar wordt verder geen uitleg aan gegeven
Klassieke tragedies brengen ons terug bij de omstreden uitvoering van de Elektra. Het toneelstuk werd beschimpt om de absurditeit, de onbegrijpelijkheid en de totale discrepantie tussen verschillende delen. Het dwingt echter juist door deze elementen een zekere mate van acceptatie af bij het publiek. Binnen de vertrouwde omgeving van het theater zien we de totaal krankzinnige acties van personages die niet weten wat ze met de wereld aan moeten, en zich dan maar ten einde raad overgeven aan excessen van seks en geweld. Door reflectie op deze theateruitvoering kunnen wij verder komen in de eigen acceptatie van de onbegrijpelijkheid van de wereld.
Dat is wat de tragedies, zoals meer dan tweeduizend jaar geleden opgevoerd, ook al trachtten te bewerkstelligen: het publiek niet alleen vermaken, maar, meer nog, aanzetten tot denken door het presenteren van een begrijpelijke handeling in een onbegrijpelijke wereld. In de sporen van herkenning en inkeer volgt loutering, katharsis. Kunst is een spiegel, een prikkel tot zelfreflectie. In welke vorm zij zich ook voordoet.
Beschouwing en interpretatie zijn altijd essentieel voor kunst geweest. Postmodernistische kunst is daar geen uitzondering op. Met het verlies van de grote verhalen en de teloorgang van figuratieve kunst is het geheel abstracter dan voorheen geworden, maar dat maakt het niet minder goed. Een afkeer van postmodernistische kunst om het postmodernistische karakter is misplaatst; het is een onvermogen tot acceptatie.