Privacyschending is geen modern fenomeen. Sinds het ontstaan van de privéruimte zijn er instituties en personen geweest die haar hebben willen infiltreren. Maar door de eeuwen heen zijn de actoren, motivaties en sociale context wél veranderd. Waar de morele disciplinering van de geestelijkheid de middeleeuwse dorpeling beklemde, stuit de 21ste-eeuwse netizen op de datahonger van technologiegiganten. Zo’n historische transformatie van privébemoeienissen, van sociale machten die zich inmengen in het persoonlijk leven van individuen, zou je grofweg in drie fasen – of wellicht beter: drie dimensies – kunnen onderscheiden: de moralistische controle van de Kerk, de ordelijke bureaucratie in de natiestaat en de commerciële inbreuk door de data-industrie.
Wellicht dat seksualiteit – privéaangelegenheid bij uitstek – deze transformatie het treffendst illustreert.
Sinds de vroege middeleeuwen heeft de Kerk nauwlettend geprobeerd het wel en wee in de slaapkamer in de gaten te houden. Religieuze autoriteiten hebben zich in het algemeen altijd nadrukkelijk ingelaten met de alledaagse bezigheden van de bevolking. Zeker in de middeleeuwen, waar de wereldlijke macht nog niet haar stempel zodanig drukte op het dagelijks bestaan als ze later zou doen, manifesteerde de Kerk zich als gewetensmacht binnen de gemeenschap. Het privéleven van het individu vormde zo een geestelijke aangelegenheid. Hierbij was het voornamelijk moraliteitsbesef wat de geestelijkheid dreef: hield iedereen zich wel aan de morele wetten van de Kerk?
De verplichte achternaam maakte elke individuele burger identificeerbaar voor de bureaucratie.
Seks is daarbij altijd een heikel punt gebleken. Als machtsinstituut streefde de Kerk naar het opleggen van een seksueel moraal aan de gemeenschap. Onchristelijke verhandelingen in de seksuele privésfeer, zoals sodomie en overspel, werden veroordeeld. En masturbatie, zo waarschuwde de pastoor de jongens van het dorp, maakt je blind. In een tijd waarin technologische middelen nog schamel waren, speelde deze kerkelijke controle over de privésfeer zich voornamelijk af op mentaal niveau – geen cloud hacking dus, maar indoctrinatie. Zelfcorrectie was een cruciaal mechanisme, getuige ook de prominente rol van de biecht in de kerkelijke traditie. Daarbovenop was de sociale controle sterk aanwezig, veel drukkender dan in de geïndividualiseerde samenleving van vandaag de dag.
De ingrijpende modernisering vanaf de 19e eeuw bracht een nieuwe actor in het spel: de staat. Koningen hadden daarvoor weinig interesse getoond in de massa, maar de moderne natiestaat onderhield in nasleep van de Franse Revolutie een directe relatie met zijn burgers – en wilde daarom juist alles van hen weten. Gehanteerd werd het principe van ‘meten is weten’. Omvangrijke bureaucratische operaties van volkstellingen, adresregistraties en financiële administraties brachten de anonieme populatie in kaart. Een niet onbelangrijke component daarvan was de verplichte achternaam, die elke individuele burger identificeerbaar maakte voor de bureaucratie (een proces dat zou uitmonden in een persoonlijke code, het BSN-nummer). De overheid verkreeg zo een verbluffend inzicht in een voorheen vrijwel onbekende massa. Via de bureaucratie, dus, trad de staat het privéleven van burgers binnen; niet zozeer op grond van moraliteit, als van ordelijkheid.
Homoseksuelen waren afwijkend én niet reproductief – en stonden daarom niet in dienst van de natie.
Deze drang naar orde en controle vond ook uiting in een nieuwe ideologie: nationalisme. Nationalisme pleitte voor een kunstmatige streven naar nationale eenheid. Homogeniteit – in deze context een wat ironische woordkeuze – stond dus voorop. De constructie van bureaucratische orde en nationale eenheid ging gepaard met een proces van classificering, oftewel de indeling van burgers in categorieën. Zo ook op het gebied van seks. Het classificeringsproces schiep het idee van ‘homoseksualiteit’ als een bepaalde identiteit – een notie die als zodanig niet bestond voor de moderne tijd. Classificering impliceerde automatisch ook de afkeuring en uitsluiting van ‘verkeerde’ categorieën, zoals de politiek subversieve burger (de socialist) of de seksueel afwijkende persoon (de homoseksueel). Nationalistische ideologieën voorzagen zulke processen bovendien van legitimiteit; homoseksuelen waren immers afwijkend én niet reproductief – en stonden daarom niet in dienst van de natie.
De Tweede Wereldoorlog mag dan het felle nationalisme in diskrediet hebben gebracht, de staat schuurt niet minder aan tegen het burgerlijk privé. Sterker nog, Edward Snowden liet al zien hoe de overheid zich gretig bedient van nieuwe technologieën om haar surveillance op te schalen. De privésfeer blijft subject van de staat en toch ook, maar in veel mindere mate, van de Kerk.
Nu heeft zich een derde dimensie geïntroduceerd. Sinds een jaar of 25 dringen grote technologiebedrijven de privésfeer binnen, dieper dan Kerk en staat tot dan toe waren gekomen. Het is niet ordelijkheid, laat staan moraliteit, die hen drijft, maar commerciëlebelangen. Ongegeneerde pecunia. Dankzij het massale gebruik van hun producten, veelal voor persoonlijke doeleinden, kunnen deze bedrijven bovenop de huid – zo je wil, de ziel – van gebruikers zitten. Apps, sociale media, bel- en mailverkeer, financiële transacties, surfgedrag; ze geven schatten van privé-informatie over het individu prijs. Anders dan onze analoge verhandelingen en gedachten, laten onze appjes, likes en telefoontjes digitale sporen achter voor het oprapen, niet alleen voor internetmagnaten, maar bijvoorbeeld ook banken en telecomproviders. Niet dat zij werkelijk inzitten over onze seksuele escapades, maar ze kunnen wél verdienen aan die op maat gesneden advertentie van Lexa – of juist Second Love.
Zulke persoonsgerichte reclame, bedoeld om het koopgedrag van het individu te beïnvloeden, vormt een service waaraan technologiebedrijven goed kunnen verdienen – een duidelijk commerciële motivatie dus. Schimmiger worden de intenties echter in het geval van de filter bubble, het zogenoemde proces waarin zoekmachines en sociale media hun individuele gebruikers steeds selectievere zoekresultaten of feeds presenteren. Wanneer niet alleen advertenties maar ook zoekresultaten worden afgestemd op de persoon, wat is dan de agenda van de technologie-industrie? In groeiende mate bevindt het privéleven zich op onbekend terrein.
Privacy behelst geen absoluut concept, de schending daarvan evenmin.
Wat privé is en wat niet, is dus context- en tijdgebonden. Privacy behelst geen absoluut concept, de schending daarvan evenmin. Kunnen we het gênante filmpje van de dronkaard, vereeuwigd op het web, vergelijken met de middeleeuwse biecht van de boer die zich vergrijpt aan zijn knecht? Feit is dat in het verloop van de geschiedenis verschillende machten zich om verschillende doeleinden hebben ingelaten met de burgerlijke privésfeer. Eén regelmaat schijnt daarin door: de grootste macht maakt ook de grootste jacht op het privé.
Elke maatschappelijke context genereert zijn eigen vorm van privé-inbreuk, en heeft die dus aan zichzelf te danken. Ieder tijdperk krijgt de privé-inbreuk die het verdient.