Het hoge woord is er uit: minister Jet Bussemaker wil van loting voor fixusstudies af en overgaan op een decentrale selectie. Daarmee rukt zij, qua onderwijsbeleid, wellicht de laatste ideologische veer uit de toch al kale pauwenkont van de PvdA: selectie aan de poort was tot nu toe altijd taboe. Er lijkt zo langzamerhand niets meer over te zijn van ons vertrouwen in het vwo diploma en het is aan de individuele student dit vertrouwen terug te winnen in een motivatiegesprek.
Het plan van de minister is relatief simpel. Opleidingen die op dit moment een numerus fixus hebben mogen vanaf 2017 niet meer slechts op cijferlijsten selecteren, ze moeten een decentrale selectie doen op minimaal twee ‘inhoudelijke criteria’. Wat deze criteria zijn, laat Bussemaker aan de instellingen zelf. Ze wijst daarbij behulpzaam naar landen als Zweden, het Verenigd Koninkrijk en tussen neus en lippen door naar de Verenigde Staten. De toch al zwakke voorspeller van studiesucces, de vwo-cijfers, worden ingewisseld voor nog minder doeltreffende indicatoren als motivatiegesprekken of een persoonlijkheidstest.
De numerus fixus is een laatste redmiddel, geen oplossing.
De vraag bij elke beleidswijziging is welk probleem er nu werkelijk wordt opgelost. Bij de invoering van de numerus fixus bij geneeskunde (in de jaren ’60) was het probleem duidelijk: de opleidingen konden het aantal studenten simpelweg niet meer aan. De weinig creatieve oplossing die hiervoor werd gekozen was om het aantal studieplekken vast te zetten – en daarmee was de kous af. Bovendien leek het ook een handig middel om het aantal artsen te reguleren (alhoewel het onduidelijk is of het ook het juiste effect sorteert). In de decennia daarna werd de numerus fixus ook voor andere opleidingen ingesteld wanneer zij met capaciteitsproblemen te maken kregen.
Het onderliggende probleem is botweg dat universiteiten niet in staat zijn om hun staf met hun studentenaantallen mee te laten groeien. Het gestaag verminderen van de eerste geldstroom, het vaste bedrag dat de overheid jaarlijks overmaakt aan de universiteiten, laat steeds minder ruimte voor vaste aanstellingen. Geld voor duurzame investeringen is er niet als je vakgroep draait op geld uit tijdelijke beurzen (tweede geldstroom). Wetenschappers die zo’n beurs hebben zijn helaas niet altijd even gemakkelijk te verleiden om wat meer les te geven, ze moeten immers publiceren. Opleidingen proberen zo lang mogelijk te roeien met de riemen die ze hebben, maar bij gestaag groeiende studentenaantallen blijft de numerus fixus de laatste reddingsboei.
In het voorgenomen beleid van de minister verandert helemaal niets aan het feit dat een opleiding over een beperkte capaciteit beschikt om les te geven. Het enige waar het ministerie en de instellingen afspraken over maken is de manier waarop de opleiding mag selecteren en welke regels hierin gevolgd dienen te worden. Het belangrijke detail hierbij is dat de keuze valt op methoden die, zo mogelijk, nog minder betrouwbaar zijn dan de huidige aanpak: selecteren op het vwo-gemiddelde.
Waarom zo’n selectiecircus als het weinig tot niets toevoegt?
Wanneer het aantal studieplekken in een opleiding beperkt is zou het fijn zijn om een selectiemethode te hebben die (het liefst van tevoren) vaststelt of een aankomend student het goed zou doen binnen een opleiding. Helaas blijkt uit onderzoek dat al die manieren van te selecteren op motivatie, sollicitatiegesprekken of het afnemen van een persoonlijkheidstest bijster weinig zeggen over het te verwachten cijfergemiddelde, de tijd dat de student over een opleiding doet, of andere criteria voor studiesucces.
De beste voorspeller voor hoe goed een leerling het op de universiteit gaat doen blijft helaas dat vervloekte vwo-gemiddelde. Alhoewel dit gemiddelde op zijn hoogst een voorspellende waarde van tussen de 30 en 48 procent[1] heeft (afhankelijk van de hoogte van het cijfer) blijft het ontmoedigend lastig om van tevoren vast te stellen hoe goed een student het gaat doen. Er valt pas werkelijk iets te zeggen over het waarschijnlijke succes van studenten als ze daadwerkelijk wat vakken bij de opleiding gevolgd hebben. Waarom dan toch zo’n selectiecircus als het weinig tot niets toevoegt?
Uit de begeleidende brief van de minister blijkt de achterliggende reden. Ten gunste van de instellingen worden er in het nieuwe beleid heel wat randvoorwaarden gewijzigd. De inschrijftermijn wordt vervroegd (15 januari), instellingen mogen voor de selectieprocedure een eigen bijdrage (50 – 100 euro) vragen van leerlingen en er komt een maximum voor het aantal keer ‘proberen’. Allemaal praktische punten die een gedegen selectie mogelijk maken maar ook fungeren als ontmoedigingstactiek.
De middelbare scholier die volgende jaar graag psychologie wil gaan studeren wint hier feitelijk niets mee. Afleidend taalgebruik als ‘matching’ en ‘intake’ kan niet verbloemen dat de fixus een fixus blijft, en dat vooral universiteiten hier bij gebaat zijn.
Binnen de korste keren zullen vwo-leerlingen dan ook in de tegenaanval gaan. Het wordt oefenen geblazen voor een sollicitatiegesprek, een motivatiebrief laten we door een professioneel bedrijf schrijven en kinderen van rijke ouders gaan en masse een ‘maatschappelijke zorgstage’ in Nepal doen. De vraag die overblijft is of een achttienjarige werkelijk gemotiveerd kan zijn om tandarts te worden.
Het klinkt zo langzamerhand als een grijsgedraaide plaat maar het lijkt inmiddels wel alsof het ministerie simpelweg niet voor structurele oplossingen wil kiezen. Als het er werkelijk om te doen is om (aankomend) studenten op de goede plek te krijgen dan hebben we niets aan nog een papieren tijger. De miljarden die vrijkomen met afschaffen van de studiebeurs moeten dan niet worden opgemaakt aan excellentieprojecten of het aannemen van extra ambtenaren voor een selectieprocedure. Ze moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het normale onderwijs zelf.
Geld voor duurzame investeringen in het hoger onderwijs is er niet.
Er zijn namelijk talloze manieren om studenten op de goede plek te krijgen en ze daar dan ook te houden. Houd bijvoorbeeld eens op met het verzinnen van sexy opleidingsnamen en verspreiden van ronduit misleidende voorlichtingsboekjes. Bied studenten, ook als het om grote aantallen gaat, een volwaardig en representatief eerste studiejaar aan waarin ze geconfronteerd worden met hard werken en hoge eisen. Wees vanaf het eerste moment helder over wat de carrièremogelijkheden zijn en maak dit tot een integraal onderdeel van de opleiding – stel studenten bloot aan de praktijk.
Zorg er voor dat een opleiding, dus ook een bachelor geneeskunde, opleidt tot meer dan alleen de bijbehorende master en maak analytisch denken en academische vorming leidende leerdoelen. Kortom: selectie binnen de poort en niet aan de poort. En ja, dat houdt in dat je zult moeten investeren, ook in studenten die misschien de betreffende opleiding niet afmaken, in de wetenschap dat het uiteindelijk in het algemeen belang is.
Een zorgvuldig gekozen eufemisme als de ‘match’ tussen student en opleiding kan niet verhullen dat hier op onzorgvuldige wijze in klein bier gehandeld wordt. Net als vorig jaar wordt het academisch jaar geopend met een zogenaamd positief bericht waaruit moet blijken dat er nu echt serieus over kwaliteit wordt nagedacht. De rekening wordt echter onterecht op het bordje van de leerling of zogenaamde ‘aspirant-student’ gelegd: bewijs jij maar eens even dat jij goed genoeg bent om bij de opleiding binnen te komen.
Het voorstel om van een gewogen loting over te stappen naar een decentrale selectie is typerend voor een overheid die geen werkelijke visie meer heeft op onderwijs. Elk probleem wordt ondervangen met een nieuwe ambtelijke en administratieve ingreep, zo lang het maar geen werkelijke investeringen kost. Een minister die met zulke schamele troost komt na het wegsluizen van meer dan een miljard op de begroting moet zich schamen voor de vruchten van haar ambtstermijn.
[1] Anders gezegd: van een op de drie tot de helft van de leerlingen voorspel je terecht hoe goed ze het gaan doen (niet dat ze het goed gaan doen). Over de rest van de leerlingen kun je niets zeggen. Selectiemethoden als solliciteren en persoonlijkheidstests zijn over het algemeen nog minder betrouwbaar.
Leuk stuk Sicco!
Ben het helemaal met je eens, maar om de context vollediger te maken heb ik wel de vraag of het aantal studenten dat toegelaten wordt op de opleiding ook aansluit en aangepast wordt op de vraag naar (in het voorbeeld van jouw stuk) het aantal artsen?
Laten we de context dan maar wat vollediger maken. Een collega auteur heeft er wel eens eerder iets over geschreven (http://defusie.net/zwartepieten-met-specialisten/) en wat naar voren komt is dat het simpelweg 'onduidelijk' is wat zo'n fixus nu precies doet met het aantal artsen (en specialisten). In het specifieke geval van artsen zijn er naast de opleiding geneeskunde nog talloze hordes en hoepels die bepalen hoe veel professionals er 'in opleiding' komen. De conclusie dat er een direct verband bestaat is lastig te trekken. Wel zijn er aanwijzingen dat het in ieder geval een 'kunstmatige schaarste' opwerpt (http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/medisch-specialisten-profiteren-van-kunstmatige-schaarste-aan-artsen) die niet in ons aller voordeel werkt.
Andere opleidingen (let wel, een zeer groot deel van de fixusstudies zijn HBO opleidingen) hebben zo hun eigen redenen, waaronder het 'beinvloeden' van de instroom in het beroepenveld. Journalistiek is zo'n opleiding met een strenge instroombeperking, er is blijkbaar een maximale draagkracht voor.
Feit is gewoon dat een instroombeperking maar al te vaak een laatste redmiddel is om een opleiding niet compleet uit te hollen. Regulering van het aantal professionals is vaker een argument in de zijlijn - en bovendien, als je echt gaat nadenken of je achter een dergelijke vorm van controle staat zouden veel mensen wel eens tegen dit idee kunnen zijn.