Aan de al of niet aanwezige visie van onze minister-president zijn al veel woorden vuil gemaakt. In zijn stuk ‘Politiek van failliete ideeën’ brandt Jordy de Meij zijn vingers er dan ook liever niet aan. In plaats daarvan houdt hij politieke leiders voor dat ze net als curatoren hun failliete ideologieën op waardevolle onderdelen moeten onderzoeken, om daar vervolgens een doorstart mee te maken. Daarbij legt de auteur de juridische term ‘faillissement’ netjes uit, maar over het begrip ‘ideologie’ is wel meer te zeggen.
Laten we om te beginnen eens kijken hoe zo’n politicus als curator te werk zou gaan. Vaststelling: het bedrijf Liberalisme B.V., in de volksmond ‘vóór individuele vrijheid’, is failliet. De vraag is dan: zit er nog een rendabel onderdeel bij?
Misschien dat de campagneleiders onder de politici zo op zoek gaan naar ideeën waarmee ze hun partij het beste in de electorale markt kunnen zetten. Bruikbaarheid voor de verkiezingscampagne en electoraal succes, zo redeneren ze. Maar stel dat een politicus zich oprecht die vraag zou stellen – wat is er nog bruikbaar aan de ideologie van mijn partij? De grap is dat hij die vraag alleen maar kan beantwoorden als hij er een ideologie op nahoudt. Hoe zou hij anders moeten beoordelen welke politieke ideeën hij waardevol vindt om mee door te gaan, en welke niet? Het is onmogelijk om afstand te nemen van een failliet verklaarde ideologie en er dan op een neutrale manier een waardevol idee uit te pikken. De keuze voor dat bruikbare onderdeel is zelf ideologisch.
Of je zoiets als keuzevrijheid belangrijk vindt, of bestaanszekerheid, of eigen verantwoordelijkheid, of gemeenschap, hangt af van hoe jij vindt dat de samenleving er uit zou moeten zien. Opvattingen over die samenleving zijn altijd normatief, en altijd te herleiden tot een ideologie. Want elke ideologie is een samenhangend geheel van opvattingen over kwesties als: wat is de ideale verhouding tussen individu en collectief? Wat is de principieel juiste machtenscheiding? Welke vorm moet de economie hebben? Wat houdt democratie in?
Opvattingen over de samenleving zijn altijd normatief, en altijd te herleiden tot een ideologie.
Om die reden is het ook onzin als politici zeggen dat ze ‘niet ideologisch’ zijn. Ook iemand die beweert pragmatisch te zijn, en ‘niet ideologisch’, heeft bepaalde normatieve opvattingen over bovengenoemde kwesties en drukt die bovendien uit in wat hij doet. Geen enkele politieke handeling is ideologisch neutraal. Weliswaar is die ideologie lang niet altijd expliciet, omdat hij niet eenvoudig is vast te stellen, maar juist dan moeten we onze aandacht daarop richten. Een politicus kan wel politiek bedrijven zonder grote verhalen te vertellen, zonder van een visie kond te doen, maar dan nog is het gevoerde beleid ideologisch geladen. Dus juist van politici die problemen moeten oplossen, die beleid en maatregelen moeten verzinnen, mag je verwachten dat ze nadenken en zich uitspreken over wat ze belangrijk vinden, wat hun idealen zijn en hoe ze menen die in hun daden te realiseren.
Het is dus een misverstand dat de tijd van ideologieën voorbij is omdat politiek een kwestie van zaken doen is geworden, of dat die ideologieën zelfs in de weg zouden staan van pragmatische probleemoplossingen. Het bestrijden van de financiële crisis, om maar een voorbeeld te geven, gaat onherroepelijk gepaard met stellingname wat betreft de verhouding tussen politiek en markt, de ruimte voor zeggenschap van belanghebbenden en de beteugeling van economische macht. Een neutrale positie is er niet.
Waar commentatoren of gewone burgers smeken om visie in de politiek, is er behoefte aan ideologie. Niet als politiek verkooppraatje van de politicus die zijn permanente campagne voert, maar als beargumentering van die stellingname. Een beargumentering van wat politici van waarde vinden, wat hun kijk is op de ideale samenleving, en hoe de voorgenomen maatregelen dat ideaal dichterbij brengen.
Maar wat als twee ideologieen tegenover elkaar komen te staan? Ideologie is juist bedoeld om het eigen eigenbelang te overstijgen en dat van de ander er in een moeite door in onder te brengen. Nog een meta-laag aanbrengen leidt hoogstens tot een herhaling van zetten op een hoger niveau. Zo wel ter linkerzijde (Badiou) als ter rechterzijde (de Benoist) wordt er geschermd met het begrip 'metapolitiek'. Wat resteert ons dan om politieke meningsverschillen te slechten? Bloedeloos parlementarisme? Bloedige strijd? Bidden voor een wonder?