Menselijkheid in het robottijdperk

De opmars van robots: hoe technologie veel banen zal doen verdwijnenMartin Ford2016

Begin deze maand maakte de ING-bank bekend dat zij ondanks een recordwinst ruim vijftien procent van het personeelsbestand zal schrappen. Toenemende digitalisering maakt die stap volgens de ING zowel noodzakelijk als mogelijk, waarmee de bank meegaat in de trend die software-ondernemer Martin Ford op populairwetenschappelijke wijze probeert te duiden. De ‘opmars van robots’ en andere informatietechnologie is een feit, maar hoe ermee om te gaan? In ieder geval niet door ons zonder meer mee te laten voeren op deze golf, betoogt Cees Zweistra op deFusie en in de Nederlandse Boekengids #5.

De antwoorden op die vraag lopen sterk uiteen, van zeer kritisch (bijvoorbeeld schrijver Nicholas Carr, populair-filosoof Evgeny Morozov en filosoof-psycholoog Sherry Turkle) tot lyrisch-utopisch (zoals bijvoorbeeld Google’s Eric Schmidt). Grofweg kan gezegd worden dat de critici technologie zien als een belangrijke sociale en politieke macht, terwijl de utopisten technologie vooral beschouwen als een instrument waarmee de efficiëntie waaraan westerse economieën hun welvaart te danken hebben, verder vergroot kan worden. Omdat hij technologie uiteindelijk niet kritisch kan (of wil) benaderen, behoort Ford tot die laatste groep. Dat heeft nogal wat consequenties voor de geloofwaardigheid van zijn boek.

In zijn – overigens zeer leesbare, goed vertaalde en op het eerste gezicht ook overtuigende – betoog, neemt Ford een lange aanloop naar zijn uiteindelijke punt: dat de oplossing voor banenverlies als gevolg van automatisering gezocht moet worden in het basisinkomen. De tien hoofdstukken die naar dat punt leiden, zijn onder te brengen in drie delen.

Volgens Ford zullen al onze banen verdwijnen door automatisering

Het eerste deel wil laten zien waarom moderne informatietechnologie (IT) kwalitatief anders is, revolutionair anders zelfs, dan oudere technologieën, inclusief (vroeg-)elektronische. IT is volgens hem zo bijzonder omdat zij, anders dan eerdere technologieën, in staat is machine-intelligentie in organisaties in te zetten om arbeid te vervangen. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de ‘arbeiders’ in kwestie, of voor de efficiëntie of de winstgevendheid, maar ook voor de hele geest van de onderneming: het maakt het voor oprichters van innovatieve IT-bedrijven namelijk verleidelijk en mogelijk om via snelle verandering (ook wel: ‘disruptie’) winner-takes-all-scenario’s te bewerkstelligen. IT-technologie kan zo, sneller dan enige eerdere technologie, razendsnel alle sectoren van de economie ontwrichten. Een claim die op veel intuïtieve instemming kan rekenen, maar die door Ford niet zorgvuldig genoeg wordt uitgewerkt.

Het tweede deel, de hoofdstukken waarin Ford op overtuigende wijze zijn centrale betoog voert, leiden onherroepelijk naar één conclusie: al onze banen zullen vroeg of laat verdwijnen door automatisering. Het verontrustende aan die claim zit hem in de reikwijdte: ook beroepen die zich tot voor kort immuun waanden voor verregaande automatisering zullen volgens Ford de hete adem van de IT in de nek gaan voelen, zoals bijvoorbeeld de creatieve beroepen, juridisch werk, maatschappelijk onderzoek, werk in onderwijs en de zorg. Simpel gezegd wordt deze ontwikkeling gestuwd door steeds ‘slimmere’ algoritmes. IBM’s ‘Watson’ is daar een goed voorbeeld van: het won in 2011 het Amerikaanse televisieprogramma Jeopardy!. Zo’n gebeurtenis geeft volgens Ford een goed inkijkje in de toekomst van algoritmes. Zoals Watson laat zien, is dat veel meer dan het uitvoeren van routinetaken, want voor succesvolle deelname aan Jeopardy! zijn ogenschijnlijk exclusief menselijke vaardigheden vereist, zoals humor en het vermogen om metaforen in de taal te herkennen. Technologie die mensen in verstandelijk opzicht voorbijstreeft, bestaat dus al, waarschuwt Ford, en wanneer deze technologie gekoppeld wordt aan ‘de cloud’ zijn de toepassingsmogelijkheden vrijwel oneindig.

Toch wil Ford zijn lezer niet uitsluitend verontrusten. In tegendeel, de zich wijd verspreidende automatisering is een ontwikkeling die hij zelf omarmt, met in zijn hand onderzoeken die duidelijk laten zien dat in ieder proces waaraan niet computers maar mensen leidinggeven, ‘het resultaat er vrijwel altijd onder lijdt’ (p. 137). In de zucht naar efficiëntie die ons economisch systeem kenmerkt, is het daarom niet meer dan logisch dat mensen uiteindelijk vervangen zullen worden door technologie.

Het zou mogelijk noch wenselijk zijn ons kritisch te verhouden tot technologie

Dat is volgens Ford een goede ontwikkeling, maar probleemloos zal die echter niet verlopen: als er geen consumenten meer zijn, zal de consumentbesteding als motor achter de economie verdwijnen. De vraag hoe dat op te lossen, is volgens Ford de eigenlijke vraag voor de toekomst. Het antwoord daarop wordt uitgewerkt in het derde deel. Het is volgens Ford in ieder geval niet de bedoeling dat we ons ‘tegen’ de technologie keren. Sterker, hij voert zelfs aan dat het mogelijk noch wenselijk is dat wij ons kritisch tot technologie zouden verhouden. Verwerping of kritiek zijn volgens Ford ten diepste hypocriet, aangezien we onze huidige welvaart danken aan technologische ‘gereedschappen’. Bovendien kunnen mensen volgens hem ook helemaal niet concurreren met technologie: ‘zij worden ziek, presteren slecht, nemen vakantie, krijgen autopech en komen niet meer opdagen’ (p. 267).

In plaats van kritiek te hebben op de vondsten uit Silicon Valley, moeten we volgens Ford de technologie haar gang laten gaan. De hoofdstukken die tezamen als deel drie lezen, komen neer op een vurig pleidooi voor een nieuwe laissez-faire. De uitvinders en vernieuwers hun gang laten gaan, dat levert immers de hoogst mogelijke welvaart op, en wie kan er nu tegen een toename van welvaart zijn? Vandaar dat we de oplossing voor de verdwijnende consument buiten het technologische domein zouden moeten zoeken. Volgens Ford is het enige echt probate middel het basisinkomen. Invoering van een basisinkomen zou, mits voorzien van de juiste prikkels, kunnen zorgen dat het leger aan kapitaalkrachtige consumenten groot genoeg blijft om de economie voort te stuwen.

Met deze laatste sprong – uitgewerkt in een krappe vier pagina’s – verdwijnt de overgebleven kracht van Fords argumentatie geheel en geeft hij zich te kennen: zijn boek blijkt uiteindelijk geen poging om de economische impact van automatisering zorgvuldig te analyseren. Eerder vertegenwoordigt het een zeer specifieke kijk op de kwestie: die van de tech bubble van Silicon Valley, waarin doorgaans maar weinig kritische perspectieven van buiten doordringen. Het heeft dan ook een navenante politieke agenda, met het idee van het basisinkomen als opstapje: het voorkomen van ‘de beslist onwenselijke invloed van de overheid’ (p. 269) op het reilen en zeilen in Silicon Valley. Geef iedereen een basisinkomen en laat de techsector met rust, zodat die zonder regels of pottenkijkers zijn heilzame werk kan doen.

Fords betoog stoelt op een naïeve en zelfs gevaarlijke aanname

Wat schort er aan Fords redeneertrant? Aan inhoudelijke argumenten voor en tegen het basisinkomen wil ik hier voorbij gaan. Ook wil ik niet stilstaan bij mogelijke kritiek op het door Ford omarmde kapitalistische gedachtegoed en zijn al te simpele conclusie dat de economie niet meer is dan een plaats waar welvaart wordt opgehoopt. Liever richt ik mijn pijlen meteen op de kern van het betoog, op wat er op De opmars van robots aan te merken valt vanuit de technologiefilosofie.

Volgens Ford is technologie uiteindelijk niet veel meer dan ‘gereedschap’ (p. 268). Een handig hulpmiddel om de efficiëntie van onze economie te waarborgen. Fords betoog stoelt daarmee uiteindelijk op een hopeloos naïeve en door de filosoof Martin Heidegger zelfs als gevaarlijk aangeduide aanname: dat technologie als neutraal instrument gezien moet worden. Nu is ook Heideggers techniekkritiek niet onomstreden… een deel van zijn visie op technologie wordt inmiddels afgedaan als ‘valse romantiek’. (In zijn benadering zou Heidegger volgens critici op achteloze wijze ‘goede technologie’ van ‘slechte technologie’ onderscheiden. Onder goede technologie valt dan bijvoorbeeld de watermolen en onder slechte technologie de waterkrachtcentrale. Aan dit onderscheid ligt geen gedegen analyse van concrete technologieën in verschillende gebruikscontexten ten grondslag, vandaar het ‘romantische’ verwijt.) Zijn kritiek op de ‘neutrale’ techniekopvatting is daarmee echter niet minder relevant.

Technologie als neutraal instrument zien, betekent volgens Heidegger dat we ons uitleveren aan wat technologie ‘onvermijdelijk’ met ons doet. En dat terwijl technologie de wijze waarop we de wereld waarnemen en hoe we handelen wel degelijk vormgeeft, en daarmee aan wie we zijn en hoe de wereld voor ons bestaat. Een instrumentele benadering van technologie is gevaarlijk, omdat ze ons de wereld voorhoudt als een verzameling nuttige grondstoffen, die we alleen maar zoveel mogelijk kunnen en moeten exploiteren – met alle desastreuze gevolgen van dien.

Wanneer we techniek beschouwen als louter nuttig hulpmiddel lijkt het inderdaad, zoals Ford stelt, zinloos om bijvoorbeeld kritiek te hebben op de heersende ‘ontwerpcultuur’ op universiteiten en scholen. Het is dan eveneens zinloos om een debat op touw te zetten over de wijze waarop we mens en techniek kunnen verenigen in plaats van ze, zoals Ford doet, in gescheiden domeinen te plaatsen. Ford brengt die scheiding aan door de mens als ‘last’ (vgl. de werknemers die op vakantie willen) tegenover of buiten de technologie te plaatsen. Daarmee ziet hij over het hoofd dat mens en techniek altijd verbonden zijn geweest en miskent hij precies dat wat weleens de toegevoegde waarde van het menselijke zou kunnen zijn.

Communicatietechnologie de-humaniseert ons, stelt Sherry Turkle

Wat zou dat dan kunnen zijn, de toegevoegde waarde van het menselijke, en hoe voert die terug op het betoog van Ford? Volgens Joseph Weizenbaum, ontwikkelaar van het beroemde softwareprogramma Eliza en Silicon Valley-afvallige, heeft menselijkheid te maken met ons vermogen empathisch te zijn, een rijkdom aan lange termijnherinneringen op te doen, en emoties te hebben. In haar meest recente boek verdedigt Sherry Turkle een vergelijkbare visie op menselijkheid en laat ze zien hoe communicatietechnologie die op negatieve wijze beïnvloedt. Volgens Turkle leren we empathisch (menselijk) te zijn in fysieke ontmoetingen en gesprekken. Communicatietechnologie filtert dat eerste weg en vervangt het tweede door tekst, een ontwikkeling die volgens Turkle allesbehalve neutraal is: communicatietechnologie de-humaniseert ons.

Is dat niet een veel te sterke stelling? Integendeel: Turkle’s positie kan verdedigd worden met een beroep op de ethiek van Emmanuel Levinas – één van de meest oorspronkelijke ethische denkers uit de vorige eeuw. Levinas onderschrijft het belang van ethiek, door hem opgevat als tussenmenselijke liefde, boven de invloed van politiek en instituties in het algemeen. Ethiek zou volgens Levinas een tegenwicht moeten bieden aan elk bestaand systeem dat het contact tussen mens bemiddelt. Door bemiddeling verliezen we volgens Levinas namelijk het zicht op de complexe realiteit van het individu en bestaat er altijd een risico dat het individu onrecht wordt aangedaan. De ethiek waarschuwt daartegen en functioneert bij Levinas als het geweten van de samenleving: ze laat ons zien dat er tussen mensen een oorspronkelijke, onbemiddelde liefde bestaat, die uit het zicht raakt wanneer er bemiddeling in het spel komt.

Hoe verhoudt Levinas’ betoog zich tot dat van Ford? De eerste hoort, hoe paradoxaal het in eerste instantie ook klinkt, in tegenstelling tot de laatste bij het kamp van de ‘mens-ontkenners’. In plaats van aandacht te vestigen op ‘de mens’ als autonome entiteit, wijzen zij op de ondeelbare eenheid van mens en materiële omgeving: een mens is geen door anderen fundamenteel onkenbaar atoompje, maar juist menselijk voor zover hij contact onderhoudt met andere mensen en met zijn omgeving. Levinas voegt aan het Heideggeriaanse inzicht dus toe dat we vooral ‘zijn’ in verbinding met andere mensen. Sterker nog: dat we uitsluitend via die verbinding mens worden en blijven. Mens en technologie zouden zo volgens Levinas veel nauwer met elkaar verbonden zijn dan Ford laat zien. Er blijkt aan ons ‘iets menselijks’ te zijn dat onze ‘functie’ van ‘economische schakel’ ontstijgt en bovendien gebaat zou zij bij een tandje minder technologie: ons vermogen om met anderen in gesprek te gaan. Vanuit deze benadering lijken wezenlijke bijdragen mogelijk aan het debat over technologie-innovatie. Om serieus werk van die mogelijkheid te maken, moeten we eerst drie dingen goed tot ons laten doordringen:

We moeten af van het idee dat technologie 'neutraal' is

In de eerste plaats moeten we af van het idee dat technologie ‘neutraal’ is. Pas wanneer we onderkennen dat mens en technologie verstrengeld zijn en elkaar over en weer vormen en beïnvloeden, wordt zichtbaar dat het mogelijk en noodzakelijk is om een gesprek te voeren over technologie en haar relatie tot de mens. In de tweede plaats moeten we, los van haar band met technologie het begrip ‘menselijkheid’ an sich van nieuwe inhoud voorzien. Want ondanks de verstrengeling tussen mens en technologie blijft er een residu over dat menselijkheid genoemd kan worden en dat juist door ongebreidelde technologische ontwikkeling op het spel komt te staan. Een nadere duiding van menselijkheid anno nu is nodig om de inzet te bepalen van ‘het gesprek’ dat we moeten voeren met ontwerpers van technologie en de technologie die we gebruiken: hoe ver willen we technologische ontwikkelingen laten ingrijpen in persoonlijke levens? Op welke wijze kunnen we technologie op verantwoorde wijze inbedden in onze levens in plaats van andersom?

Pas wanneer we die vragen durven te stellen, en ook blijven stellen, in plaats van kritiekloos het evangelie van de technologie-utopisten te omarmen of te denken dat technologie alleen maar ‘handig’ is, zal er nieuw licht geworpen kunnen worden op de verhouding tussen mens en technologie. Pas wanneer we beide fenomenen beter leren duiden, zal zicht ontstaan op wat we in de wereld en de economie van de toekomst van het menselijke kunnen en moeten verwachten. Geen overbodige luxe, zoals de geschiedenis en (helaas ook) het heden ons dagelijks laten zien. Het is niet voor niets dat we episodes waarin mens en menselijkheid naar de achtergrond verdwenen tot onze meest zwarte en schaamtevolle rekenen.

Ik zie uit naar een andere toekomst. Een toekomst waarin een debat groeit over de beperkingen van onze efficiëntiedogma’s en de mogelijkheden die er liggen op het vlak van het menselijke. Wellicht is er in zo’n toekomst dan ook plaats voor medewerkers van de ING en de talloze bedrijven die volgens Ford dat voorbeeld zullen volgen.

Deze bijdrage is ook te lezen op papier in de Nederlandse Boekengids #5

Gerelateerde artikelen
Reacties
Nog geen reacties.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Naar boven