De jongen van de receptie heeft sproeten op zijn handen en een flinke neus.
‘Komt u voor zaken of plezier?’
Hij lijkt me niet ouder dan achttien.
‘Beide,’ zeg ik.
‘Dank u wel voor het kiezen voor Kabinet Hotels.’
In mijn tas zit een blok klei met een vochtigheidsgraad van 26 procent. Het laatste boetseerwerk dat ik maakte was een Venus van Milo uit brooddeeg waar ik niet genoeg zout in had gedaan, waardoor het na een week begon te schimmelen. Het beeld stond in de vensterbank. Toen het hoofd groen uit begon te slaan en er zich dode vliegjes om het beeld begonnen te verzamelen, besloot ik om het eerste het beste hotel te boeken dat mijn budget toeliet. Ik had behoefte aan een leefruimte met een rustgevend kleurenpalet en een vast aantal kleerhangers.
Zijn neus is zo keizerlijk dat zijn acne er voor terug lijkt te deinzen
De deur van nummer 161 valt met een klik achter me dicht. Ik heb uitzicht op de parkeerplaats van een tuincentrum. Ik stal mijn klei en knutselimplementen uit op het bureau. Boven het bed hangt een aquarel waar de verpakkingsfolie nog omheen zit, van een vrouw die op een boomstam in het water zit en de verte in kijkt.
Er wordt aangeklopt. Het is de jongen van de receptie.
‘U bent uw paspoort vergeten.’
Hij kijkt over mijn schouder naar binnen. Zijn neus is zo keizerlijk dat zijn acne er voor terug lijkt te deinzen.
‘Bent u een kunstenares?’
‘Ja,’ lieg ik.
‘Wat gaat u maken?’
‘Dat weet ik nog niet,’ zeg ik eerlijk. Als hij weer weg is merk ik dat er een dik pak kortingscoupons in mijn paspoort zit gevouwen. Ik druk mijn duim- en wijsvinger twee kootjes diep in de klei.
Het ontbijtbuffet is open van zeven tot negen. De andere gasten in de eetzaal, acht mannen, stuk voor stuk in verschillende blauwtinten gekleed, zien eruit alsof ze betrapt zijn op iets pervers. Er verblijven in dit hotel vooral overspelige echtgenoten en zakenmannen waarbij het label van de C&A tegen hun nekvel schuurt, mannen die ik ervan verdenk zonder vork een plakje worst van de schaal te pakken nadat ze diezelfde hand gebruikt hebben om de laatste druppeltjes ochtendurine uit hun piemel te schudden.
Ik sluit aan in de rij van de koffieautomaat voor mijn derde Wiener Melange. Omdat de boxspring in de hotelkamer geen rand had, was ik de hele nacht bang om uit bed te vallen. Ik wou dat hotelbedden rekjes hadden die je omhoog kan schuiven, zoals bowlingbanen dat hebben voor onervaren spelers en kinderen, zodat de ballen niet uit de bocht vliegen en in de goot belanden. Als ik niet kan slapen fantaseer ik altijd over hetzelfde. Ik zie voor me hoe ik met uiterste precisie een tafel aan het dekken ben. Ondertussen neem ik elk detail in me op, van de taartvorkjes tot de onderborden en het breekbare servies. Zodra de tafel perfect gedekt is gooi ik alles omver. Tot nu toe val ik altijd in slaap voordat dat moment is aangebroken.
Een jongen die zijn boterhamzakje met tropische vissen laat vallen
De rest van de dag kijk ik naar de parkeerplaats voor het tuincentrum. Ik zie een hondenhok en de benen van de vrouw die het draagt eronderuit steken. Er is een jongen die zijn boterhamzakje met tropische vissen laat vallen en een koppel dat een Boeddhabeeld in hun achterbak tilt, terwijl hun geruzie gesmoord wordt in het dubbele glas van mijn raam. ’s Avonds blader ik door mijn schetsboek, langs mijn vroegere schetsen, gedichten, boodschappenlijsten en de scores van de zeldzame momenten dat ik een spelletje met iemand anders speel. Ik kan eruit aflezen dat ik iemand ben die soms gezonde boodschappen doet, meestal verliest met Scrabble en zelden een gedachte heeft die het herhalen waard is.
Er wordt weer op mijn deur geklopt: dezelfde jongen. Zijn neus is glanzender dan ik me kan herinneren.
‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt hij.
‘Ja,’ zeg ik.
Hij gaat op de rand van het bed zitten met zijn handen in zijn zakken. Zijn benen bungelen ook als ze met beide voeten op de grond staan. Ik kom erachter dat hij Michiel heet, negentien jaar oud is en als bijbaan op dinsdag en zaterdag in het hotel werkt zodat hij op rustige momenten kruiswoordpuzzels kan maken.
‘Je kan pakken uit de minibar wat je wilt,' zegt hij, 'voor jou is het gratis.’
Halverwege zijn eerste blikje bier trekt hij zijn jas uit.
‘Je hebt nog niks gedaan.’
Het blok klei op het bureau is, afgezien van de gaten die mijn vingers achterlieten, niet aangeraakt.
‘Nee, niet echt.’
‘Waarom zit je eigenlijk in een hotel?’
‘Hier liggen geen dode vliegjes in de vensterbank.’
Hij knikt half-begrijpend. Ik laat hem een foto zien van de Venus op mijn schouw. Op sommige plekken slaat het lichaam groen uit als koper.
‘Mooi,’ zegt hij, ‘staat die in een museum?’
‘Ik heb hem aan een particulier verkocht,’ lieg ik.
Hij ziet me naar zijn neus staren. We worden allebei rood.
‘Mag ik je hoofd boetseren?’
Bij het kneden van zijn neus voel ik mijn hoofd weer gloeien
Het bureau is bedekt met kranten. Ik drink instantkoffie met een flesje Jack Daniels uit de minibar. Mijn hoofd gloeit ervan. Michiel heeft zijn schoenen uitgedaan en ligt op bed terwijl ik schetsen maak vanuit verschillende invalshoeken op zijn gezicht. Omdat ik onevenredig veel aandacht aan zijn neus heb besteed, laat ik hem de schetsen niet zien als hij daar om vraagt. Met een spatel zet ik de basisvormen van zijn hoofd in de klei, die ik bevochtigd heb met water uit het kraantje in de badkamer. De kamer vult zich met de geur van boetseerklei. Het enige raam in de hotelkamer kan niet open en de stofdraadjes aan het ventilatierooster hangen stil. Ik werk met een schaal van een op twee, zodat ik zeker weet dat ik zijn hoofd thuis in de combimagnetron kan afbakken. Na een half uur begint de neus tevoorschijn te komen. Michiel ligt op bed en staart naar zijn telefoon, stuurt berichtjes naar zijn vrienden, of naar meisjes met beugels en snoezig ondergoed. De putjes in zijn wangen laat ik achterwege. Ik voel zijn oorlellen tussen mijn vingers, masseer zijn wangen, en bij het kneden van zijn neus voel ik mijn hoofd weer gloeien. De klei is drassig en kleeft aan mijn handen, onderarmen en haren.
‘Ik ben zo terug,’ zeg ik.
Onder de douche was ik me van onder tot boven met de twee-in-een-gel van de wanddispenser. De warme lucht die naar mijn hoofd stijgt ruikt naar unisex en naar kaneel. Mijn benen voelen alsof ze van deeg zijn, de rode vlekken van de waterstralen op mijn huid als oxidatieproducten. Als ik met een handdoek omgeslagen de kamer weer in kom, is Michiel in slaap gevallen met al zijn kleren nog aan. Ik dek zijn geboetseerde hoofd af met een theedoek en ga naast hem liggen. Hij ademt door zijn neus, waarvan de punt het kussen bijna raakt.