Flickr - Paolo Cuttitta

Natiestaat discriminatiestaat

Discriminatie hoort in Westerse landen niet thuis. Dit idee, al sinds de Verlichting een pilaar van de Westerse samenleving, ligt ook aan de basis van de Nederlandse rechtsstaat. Het gelijkheidsbeginsel prijkt als artikel 1 boven aan de grondwet. Maar de afgelopen weken hebben de verdedigers van diezelfde rechtsstaat herhaaldelijk betoogd dat vluchtelingen net zomin thuishoren in Westerse landen als discriminatie. Om onze staat te beschermen, zouden we vluchtelingen moeten weren. En daarmee wringt de staat zich in een paradoxale positie.

Naast een kleinzerig nationalisme en een onderbuik-xenofobie is het voornaamste argument om vluchtelingen te weren dat er in Nederland een schaarste van goederen is. Dat is de diepere betekenis van de populistische evergreen ‘ze komen onze banen inpikken’: een toestroom van vluchtelingen zou betekenen dat er minder banen en geld overblijven voor Nederlanders. Dat probleem wordt nog eens vergroot door het bestaan van een verzorgingsstaat: als ze niet onze banen komen inpikken (bijvoorbeeld omdat ze geen werkvergunning krijgen), komen ze profiteren van gratis zorg, onderdak en onderwijs – en dat alles ‘van onze belastingcenten’. Halbe Zijlstra’s ooglidcorrecties en borstvergrotingen waren een poging om ditzelfde punt eloquenter te verwoorden: een grote toestroom aan vluchtelingen legt een grote druk op de verzorgingsstaat.

Alle huidige plannen maken onderscheid tussen 'wij' en 'zij'

Om die druk te verlagen, zijn maatregelen nodig – daarover zijn de politieke elite en de vox populi het eens. De politieke opties omvatten onder andere het weren van vluchtelingen bij de grens, het bemoeilijken van het proces voor verblijfsvergunningen, of het soberder maken van de opvang van asielzoekers. Al deze plannen berusten op een centraal onderscheid tussen ‘wij’ Nederlanders en ‘zij’ vluchtelingen – en daarmee op een vorm van discriminatie. We proberen een scheiding aan te brengen tussen mensen die wel en mensen die geen recht hebben op een werk- of verblijfsvergunning; op sociale voorzieningen; of zelfs maar op aanwezigheid in Nederland.

We kunnen – en moeten – ons afvragen wat dit betekent in het licht van de grondwet. Want hoewel in Nederland de grondwet geen juridisch bindende kracht heeft (zie het toetsingsverbod), drukt ze wel de fundamentele beginselen van de Nederlandse samenleving uit. Artikel 1 luidt: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’ Het is duidelijk dat het versoberen van sociale voorzieningen voor homo’s, moslims of Limburgers in tegenspraak zou zijn met de grondwet en met onze principes. Waarom is het versoberen van voorzieningen voor mensen met een tijdelijke verblijfsvergunning dat dan niet?

Sommige groepen zijn gelijker dan andere

Er vallen juridische argumenten te bedenken om de ongelijke behandeling van vluchtelingen te rechtvaardigen onder verwijzing naar de gelijkheid ‘in gelijke gevallen’: alle vluchtelingen vallen onder dezelfde regeling, maar vallen onder een andere regeling dan Limburgers of EU-burgers. Maar dit is een precair argument: het is makkelijk om een interpretatie een bepaalde kant op te forceren.

Een gedachtenexperiment: stel dat artikel 1 in de huidige formulering werd gebruikt in het debat over vrouwenkiesrecht. Alle vrouwen worden behandeld als gelijk aan elkaar, net als alle mannen: vrouwen hebben geen stemrecht, maar omdat ze geen van allen stemrecht hebben, is er geen discriminatie. Gelijke gevallen worden gelijk behandeld. De interpretatie van ‘gelijke gevallen’ lijkt zo grotendeels afhankelijk van ideologische, pragmatische en politieke overwegingen. Daarbij is het uiteindelijk de staat zelf die via de rechterlijke macht het laatste oordeel velt over wat precies gelijke gevallen zijn.

Binnen de context van de verzorgingsstaat dwingt de vluchtelingencrisis dus een beperkende invulling van het gelijkheidsprincipe af: sommige groepen zijn gelijker dan andere. In het publiek debat zijn dan ook twee kampen te onderscheiden: enerzijds de pragmatische nationalisten die zo’n beperkende interpretatie ondersteunen; anderzijds de verdedigers van gelijkheid coûte que coûte, die in de beperkende interpretatie een schending van het gelijkheidsprincipe zien. Beide partijen lijken echter niet te beseffen dat ze onmogelijke eisen stellen. De meeste voorstanders van onvoorwaardelijke gelijkheid willen tegelijk de verzorgingsstaat in stand houden of zelfs uitbreiden, en negeren zo de praktische problemen die dit met zich mee brengt. De nationalisten willen zowel op praktisch als op principieel niveau de status quo behouden: en de schaarse goederen (banen, sociale voorzieningen) gereserveerd houden voor een selecte groep échte Nederlanders, en het gelijkheidsbeginsel als richtlijn aanhouden.

Deze paradox is niet een toevallig gevolg van de vluchtelingencrisis: het is een probleem aan de wortels van de natiestaat. Enerzijds is de Westerse natiestaat als product van de Verlichting een bastion van Vrijheid en Gelijkheid. Anderzijds kan de natiestaat alleen maar bestaan door een ongelijkheid tussen burgers en niet-burgers in stand te houden, en niet-burgers bepaalde vrijheden te ontzeggen. Vrijheid en gelijkheid zijn zowel de wortel als de grens van de natiestaat.

Er zijn manieren om aan de paradox te ontsnappen. Het is namelijk mogelijk om één van de twee principes te laten varen. Nationalisme zonder gelijkheidsbeginsel lijkt op dit moment de meest populaire oplossing te zijn – het is in ieder geval de richting die Halbe Zijlstra in lijkt te slaan. Behoud de verzorgingsstaat, behoud een bevoorrechte concurrentiepositie voor Nederlanders op de arbeidsmarkt; en jammer voor het gelijkheidsbeginsel. Dit is een variant van neoconservatisme, of, in de letterlijke zin van het woord, een ‘nationaal socialisme’: nationalisme plus verzorgingsstaat.

Halbe Zijlstra pleit voor nationalisme plus verzorgingsstaat: een 'nationaal socialisme'

Er zijn wel degelijk alternatieven op dit nationaal socialisme: vormen van principiële gelijkheid zonder beperkend nationalisme. De auteurs zijn verdeeld tussen de volgende twee opties. Ten eerste is er het laissez-faire model: vrije immigratie, geen discriminatie door de staat op basis van geboorteplek en privatisering van alle publieke goederen. Daar tegenover staat: geen centraal geregelde sociale zekerheid en geen privileges op basis van nationaliteit. Dit is in Nederland een impopulaire optie, maar deze tak van libertarisme is in Amerika zowel ideologisch als politiek een serieus alternatief voor de schijnkeuze tussen liberal en conservative.

Daarnaast is er een ‘Trotskistisch’ model: vrije immigratie, geen discriminatie, en wel volle sociale zekerheid. Dit is misschien voor de liefhebber van de verzorgingsstaat de meest aantrekkelijke positie, maar meteen ook de moeilijkste. De enige manier waarop dit haalbaar is, is als er één globale natiestaat is, die voor iedereen zorgt. De vraag is of een enkele globale superstaat, met bijbehorende supermacht, wenselijker is dan een model van laissez-faire. En totdat de wereldrevolutie uitbreekt, zien wij dit sowieso niet gebeuren.

Doormodderen in de status quo van nationaal socialisme onder het mom van Vrijheid en Gelijkheid is voor de intellectueel en moreel integere burger geen optie. Het immigratiedebat heeft de fundamenten van de bestaande verzorgingsstaat wijd opengebroken en ontmaskerd als een ideologisch wankel construct. Toch wordt het debat gedomineerd door precies die stemmen die roepen om behoud van de status quo, ongeacht de gebreken. Het is hoog tijd om de discussie op een fundamenteler niveau te voeren.

Gerelateerde artikelen
Reacties
4 Reacties
  • De crux hier is de aanname dat er überhaupt een schaarste van goederen en diensten zou zijn. Als vluchtelingen hier komen, werken en belasting betalen, soms ziek worden en hulp nodig hebben, hoe zijn zij dan anders dan andere Nederlanders? Is er niet de mogelijkheid dat een influx van hoogopgeleide, welgestelde vluchtelingen de economie - en daarmee de welvaartsstaat - juist doet uitdijen/groeien? Zijn daar geen prognoses van te maken? Mocht dat zo zijn, zou dat niet pleiten voor het Trotskistische model?

  • Andrea Speijer-Beek,

    Hoi Morris,

    De idee dat goederen en diensten schaars zijn is een vooronderstelling van het nationaal-socialisme zoals dat in Nederland (en andere landen) wordt voorgeschoteld. Het is heel goed voorstelbaar dat de verzorgingsstaat gewoon meegroeit proportioneel met het aantal mensen dat eraan bijdraagt. Als dit model van open grenzen zonder discriminatie op basis van afkomst zou worden doorgevoerd is er geen duidelijke rol meer voor parlementair democratie, aangezien er geen duidelijk afgebakende poel van kiezers met gedeelde natiegebonden belangen meer is. Het lijkt dus zeer onwaarschijnlijk dat politici die optie gaan aanbieden, of zelfs erkennen. Toch hoeft zo'n groeimodel van de verzorgingsstaat niet meteen een totalitair model te betekenen, zoals het Trotskistische model. Bijdrage aan een collectieve verzekering hoeft namelijk niet via een centraal orgaan of geweldsmonopolie te worden afgedwongen, maar kan bijvoorbeeld ook vrijwillig worden afgestaan aan die diensten waarvan men gebruik wil maken of waarvan men de waarde inziet. Dit zou consistent zijn met het voluntarisme, een ideologie waarvan ik zelf voorstander ben. Er zijn veel manieren om de samenleving in te delen die nooit aan de orde komen in het mainstream debat. Hopelijk brengt de vluchtelingensituatie daar nu verandering in.

  • Alle serieuze, volwassen politiek neemt de vorm aan van een gedeeld project waar een beperkte groep aan deelneemt, dwz, iets aan afdraagt (belasting) en iets voor terug krijgt (sociale voorzieningen, snelwegen, politie etc.). Dat is inderdaad een vorm van socialisme in beperkte kring, q.v. nationaal-socialisme. Iets anders is niet werkbaar.

  • Er wordt voortdurend onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen mensen. De vraag is of er door de overheid onderscheid wordt gemaakt op één van de verboden discriminatiegronden van artikel 1, of 'op welke grond dan ook'. Vervolgens wordt gekeken of het onderscheid wellicht te rechtvaardigen is. Dat gebeurt door te kijken of het doel gerechtvaardigd is, en door te kijken of het onderscheid proportioneel is. In Nederland doen politici dat als eerste, maar vervolgens is het ook de rechter die dit doet. Het is echt onzin dat de Grondwet artikel 1 in Nederland geen verbindende kracht kent. Alleen formele wetgeving in Nederland is uitgesloten van rechterlijke toetsing, maar alle andere regelgeving niet. En dat de rechter er niet aan mag toetsen, betekent nog niet dat het artikel geen verbindende kracht heeft. Het geldt onverkort tussen overheid en burger. Bovendien zijn er legio discriminatieverboden vastgelegd in internationale verdragen, zoals artikel 14 EVRM, artikel 26 IVBPR, artikel 21 EU-grondrechtenhandvest, en ga zo maar door. De rechter kan alle formele wetten wél toetsen aan internationale discriminatieverboden en doet dat ook.

    Als het versoberen van sociale voorzieningen van een bepaalde groep mensen bij voorbaat 'duidelijk' in strijd is met het gelijkheidsprincipe van artikel 1, dan zou ik de auteurs dringend willen adviseren eens te lezen wat de gedachten waren achter artikel 1. Alleen al het feit dat de Koning in Nederland vrijgesteld is van belasting, of dat er überhaupt een Koning is, zou volgens de auteurs al een evidente schending van artikel 1 opleveren. Want als het versoberen van sociale voorzieningen voor een bepaalde groep mensen is uitgesloten, is ook het verhogen van sociale voorzieningen voor één familie ook in strijd met artikel 1.

    Gelukkig schrijven de auteurs daarna dat interpretatie van 'gelijke gevallen' grotendeels afhankelijk is van ideologische, pragmatische en politieke afwegingen. Dat is dan ook precies hoe het discriminatieverbod werkt in de praktijk, en ook de enige manier waarop het kán functioneren. Daarom is er ook geen sprake van een paradox tussen gelijkheid en andere vrijheden. Het is slechts een kwestie van botsende grondrechten. De staat bepaalt overigens zelf allang niet meer alleen wat gelijke gevallen zijn, dat is uiteindelijk aan de rechter.

    Juist een dynamische invulling en toepassing van artikel 1 maakt dat anno 2015 nog erg succesvol kan zijn. Je kan het oneens zijn met een andere invulling van artikel 1 (versoberde sociale voorzieningen voor vluchtelingen) in een concreet geval, maar uiteindelijk maakt de politiek een afweging en oordeelt de rechter of er grenzen van een discriminatieverbod zijn overschreden. Zo hoort het ook te gaan.

     

     

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Naar boven