Weer kunnen reizen, dat stond bovenaan het lijstje van dingen waar mensen naar snakten op het einde van de lockdown. Vier jaar geleden vroeg Dieuwertje van Schadewijk zich op deFusie af of reizen nog wel te verantwoorden was. Onze collectieve reisdrift brengt schade toe aan de planeet, en wat denken we eigenlijk precies te vinden aan de andere kant van de wereldbol? Twee dingen zijn zeker: we reizen graag, en niets zal ons tegenhouden.
Dat was buiten de pandemie gerekend, natuurlijk. We hebben onze reisdrift moeten inperken en moesten ons noodgedwongen bezighouden met onbeweeglijk reizen. Precies dat is wat Dieuwertje Van Schadewijk voorstelt, aan de hand van het werk van de Franse filosoof Gilles Deleuze. Een reis hoeft geen fysieke reis te zijn. Meer nog: om echt te reizen, blijf je maar beter ter plekke. Een echte voyage immobile onderneem je niet met Ryanair, maar met een boek of een muziekstuk. Handig, want tot zover heeft nog geen enkele overheid daar coronamaatregelen tegen genomen.
- redactie deFusie
Net als veel andere diersoorten reist de mens heel wat af. Reizen is voor velen een vanzelfsprekendheid geworden, een bron van zingeving, een vermeend natuurrecht –voor sommigen zelfs een noodzakelijkheid. Maar reizen is geen ‘neutrale’ bezigheid. Dat geldt voor de helletocht die menig vluchteling trotseert, maar ook voor de meer vrijwillig ondernomen vakantie of wereldreis. Onze reisdrift heeft namelijk enorme ecologische en sociaal-culturele consequenties. Deze (en andere) ethische dimensies van reizen worden alleen nauwelijks ter discussie gesteld. Daarom is het hoog tijd het debat open te breken.
‘Verre reizen verrijken’, zo valt te lezen op de website van het Nederlandse reisbureau TravelBird. En: ‘laat het niet bij dromen!’ Er zijn natuurlijk uiteenlopende redenen waarom mensen reizen: om datgene te ontdekken wat we in onze nabije omgeving niet denken te vinden, om in het gezelschap te kunnen zijn van degenen die we liefhebben, of om te vluchten voor levensbedreigende omstandigheden.
Ogenschijnlijk doen de precieze drijfveren voor het maken van een reis er niet zo toe. We plegen hoe dan ook roofbouw op de aarde, ongeacht de betekenissen en waarden die we aan reizen toekennen. ‘Groen(er)’ reizen en vliegen? Dat kunnen we gewoon! Met ons technisch vernuft vinden we vast wel een antwoord op dit vraagstuk, is het idee. Een relevantere vraag zou wellicht zijn welk reisgedrag we wanneer wel of niet gerechtvaardigd vinden. Want wanneer we deze kwestie tot een technologisch probleem reduceren, ontslaan we onszelf van de verantwoordelijkheid om onze reisdrift onder de loep te nemen. Maar wie een poging doet om andermans kerosine-intensieve levensstijl te bevragen of zijn of haar eigen reisgedrag te legitimeren, belandt al gauw in een moreel mijnenveld.
Moet reizen altijd en uitsluitend een fysieke, ruimtelijke verplaatsing behelzen?
Datgene wat de reislust van de moderne mens steeds opnieuw aanwakkert, doet er wel degelijk toe en is niet los te zien van de beweeglijkheid die we met reizen associëren. Hoewel steeds meer mensen beseffen dat geen enkele diersoort zulke diepe sporen nalaat op deze planeet als de mens, zijn die sporen voor velen diffuus, moeilijk te bevatten en soms zelfs onzichtbaar. Zo ook wat het reizen betreft, mits het om een fysieke expeditie gaat. En dit is een cruciaal punt. Want moet reizen altijd en uitsluitend een fysieke, ruimtelijke verplaatsing behelzen?
Op deze vraag zou de Franse filosoof Gilles Deleuze vermoedelijk ontkennend antwoorden. In de gefilmde interviewreeks L’Abécédaire de Gilles Deleuze spreekt hij onder meer over ‘immobiele intensiteiten’. Deze sensaties bewegen zich in de ruimte of in andere systemen die niet uitwendig, fysiek waarneembaar of tastbaar zijn; ze omvatten lichamelijke, innerlijke ervaringen die in een toestand van relatieve onbeweeglijkheid beleefd worden. Zo verzekert Deleuze zijn gesprekspartner, journaliste Claire Parnet, dat een mooi boek of muziekstuk hem in een gemoedstoestand brengt waartoe een fysieke reis hem nooit zou kunnen inspireren. Liever beschouwt hij immobiele systemen zoals (geo)muziek en (geo)filosofie als zijn eigen verre streken – ‘des pays profonds’. Zo bezien hoef je helemaal niet op reis te gaan om je horizon te verbreden. Impliciet werpt Deleuze tevens een ander licht op de veronderstelde verrijking die reizen biedt. Waarom lijkt de fysieke reis in de westerse cultuur het monopolie op die verrijking te hebben?
Hoewel zijn aversie jegens reizen zeer persoonlijk was, vormen Deleuzes ideeën een interessant denkspoor. Volgens de filosoof is het maken van een fysieke reis nooit afdoende om ‘une vraie rupture’ te veroorzaken. Een ‘echte breuk’ is een duik in het onbekende, zonder begin of einde, zonder garantie voor een terugkeer naar het bekende. Zo stelt Deleuze half grappend dat academici helemaal niet reizen. Ze begeven zich daadwerkelijk naar de andere kant van de wereld om te praten, maar laat dit nu net iets zijn wat zij ook thuis kunnen doen – in zijn optiek is het niets anders dan een monsterlijke manier van reizen. Een pregnanter voorbeeld van een zogeheten ‘monsterlijke reis’ zien we bij toeristen die naar actieve oorlogsgebieden en andere beladen plekken afreizen. Hoe extreem dit voorbeeld ook mag zijn, het past wel in een typisch eigentijdse, haast normatieve tendens waarbij reizen idealiter een zo uniek en authentiek mogelijke ervaring moet bieden. Hoe onconventioneler de reisbestemming- en ervaring, des te beter. Gewoon, omdat het kan!
Hoe onconventioneler de reisbestemming- en ervaring, des te beter
Het gaat hier eigenlijk om een ‘valse breuk’: tijdens zulke reiservaringen bevinden reizigers zich in een potentiële doorgang naar een andere belevingswereld, die een ander oriëntatievermogen vereist. Afhankelijk van je eigen culturele achtergrond, levenshouding en voorkennis dwingt een verblijf in een ver oord je dikwijls om je vertrouwde referentiekader te herzien of de grenzen ervan op te rekken. Uitgerekend het gemak en de efficiëntie waarmee de moderne (westerse) mens reist, maken een echte breuk in zekere zin onmogelijk. Voor Deleuze lijkt een breuk vooral neer te komen op een totale onderdompeling in een soort alternatieve levensmodus. Een levensmodus die het onderweg zijn voorop stelt en tegelijkertijd het persoonlijke – zelfontwikkeling, de hang naar avontuur of een eenvoudiger bestaan – ontstijgt.
Ondertussen heeft een aanzienlijk deel van de wereldbevolking niet de mogelijkheid de wereld vrijelijk te bereizen, zien hele gemeenschappen zich genoodzaakt huis en haard te verlaten en zwelt in Europa het verzet tegen het massatoerisme aan.
Juist daarom mag de voyage immobile weer sexy worden. Aan het einde van het hoofdstuk ‘V comme Voyage’ uit L’Abécédaire merkt Parnet op dat Deleuze zelf het ultieme voorbeeld is van hoe beweging en verplaatsing twee verschillende dingen zijn. Plat gezegd maakt de voyage immobile een andere ervaring van de wereld mogelijk, een (al dan niet tijdelijke) verschuiving van de registers en denkkaders die onze blik op de wereld doorgaans sturen en structureren. Een blik die doorgaans antropocentrisch van aard is. Muziek en literatuur – en andere kunstuitingen evengoed – stellen mensen (hoe ironisch!) in staat om, al is het maar voor even, een andere relatie met de wereld om hen heen aan te gaan. Laten we dus eens proberen om de gekkigheid, wreedheid, vervreemding, verveling, verrukking en extase die het leven rijk is op andere manieren te verkennen én te vieren. Zeker nu we met z’n allen in het Antropoceen zijn aanbeland is dat geen overbodige luxe.