‘Gebeurt dit nu écht?’ dacht de schrijfster meermaals tijdens haar gesprek aan de talkshowtafel. De presentator vroeg haar om zich te verantwoorden voor een fragment uit haar nieuwste boek. In Harnas van Hansaplast vindt Mutsaers’ fictieve zelf naast gestolen waar ook kinderporno in de nalatenschap van haar overleden broer, die ze besluit door te verkopen. In interviews deed ze alsof ze de misdaad, want dat is het doorverkopen van kinderporno, daadwerkelijk begaan had. De beschrijving was reden voor andere auteurs om met name op Twitter het gegeven aan de kaak te stellen. Tijdens het interview in de talkshow maakte zij vervolgens niet duidelijk of de doorverkoop waargebeurd was, wat weer voor meer ophef zorgde.
Eerder al schreef Kim Schoof op deFusie over het onderwerp van het boek: hoe ga je om met de foute erfenis van een broer, en ben je bereid daarvoor kritiek te ontvangen? Maar de bespreking van, en de reacties op de keuze van Mutsaers’ hoofdpersoon zijn misschien nog wel interessanter. In de bespreking van haar boek overschrijdt Mutsaers de zogenaamd rigide grenzen van fictie en non-fictie. Terwijl zij in haar roman vanzelfsprekend gebruik maakt van literaire vrijheid, raken velen al snel in de war als zij in een ‘feitelijk’ journalistiek medium van dezelfde ruimte gebruik maakt. Zij overschrijdt daarmee de parameters van genres die op het eerste oog in steen zijn gebeiteld. Dat juist andere schrijvers over Mutsaers’ feitenvrijheid vielen, is daarom frappant. Schrijvers van fictie leggen namelijk constant de relativiteit bloot van een bepaalde grens, of het nu om moraliteit, dogma’s of genres gaat.
Er is tenslotte geen geschiedenis, er is alleen narratief.
In de recent verschenen biografie van Jan Wolkers (‘Het Litteken van de Dood’) beschrijft biograaf Onno Blom de in elkaar overlopende domeinen van fictie en non-fictie in het werk van de hoofdpersoon. Wolkers mengt echte gebeurtenissen, verzonnen feiten en opgetekende gesprekken. Hierdoor verwatert in zijn werk, nota bene een belangrijke bron voor de biografie, de scheiding tussen het waargebeurde en het bedachte. Nu balanceren biografieën überhaupt op een dun koord van waarheid en verdichting. Maar in het geval van Wolkers is tot op de dag van vandaag niet altijd duidelijk welk deel van de semi-autobiografische fictie waargebeurd is, en welke passages uit zijn dagboeken hij heeft bedacht.
Blom verantwoordt zijn als proefschrift verpakte biografie met een citaat uit E.L. Doctorow’s essay False Documents (1977): ‘There is no fiction or nonfiction, there is only narrative.’ Feiten zijn afhankelijk van het verhaal dat wordt verteld. Ze bestaan niet, maar iedereen doet wel alsof. Hoewel iedereen daarmee een ‘leugenaar’ is, is er slechts één beroepsgroep van wie iedereen weet dat die de wereld daadwerkelijk bij elkaar liegt: schrijvers van fictie. Deze bevinden zich daarom in een luxepositie. Want hun beroep verschaft de auteurs toegang tot de wereld van de oervorm van ‘false documents’, namelijk de droomwereld: ‘For dreams are the first false documents, of course: they are never real, they are never factual; nevertheless they control us, purge us, mediate our baser natures, and prophesy our fate.’ Daarom kunnen schrijvers in de wereld van het narratief gebruik maken van ‘the power of freedom’. Het is de plek waar devianten als Vladimir Nabokov, Aleksandr Solzhenitsyn of Reza Baraheni zich roeren, en waar Jan Wolkers zich onttrok aan de moraal van naoorlogs Nederland.
In een wereld waarin dromen op papier verschijnen en de werkelijkheid benaderen, doemen vanzelfsprekend ook nachtmerries aan de horizon op.
Doctorows essay heft het verschil tussen fictie en non-fictie op. Alleen het verhaal telt: ‘There is no history except as it is composed.’ Inderdaad, want verhalen vatten niet alleen de hedendaagse werkelijkheid, maar ook de geschiedenis. Zoals Homerus de Ilias op schrift zette, Thucydides de Peloponnesische Oorlog vatte, Livius het Romeinse Rijk, Huizinga de Middeleeuwen, Condorcet de Franse Revolutie, Timothy Snyder de Bloodlands, Wolkers zijn eigen leven en Mutsaers dat van haar broer. Het gaat hier om verhalen met hun eigen regels, eigenaardige woorden en contemporaine gedachtegoed, of dit nu onder het mom van non-fictie, wetenschap of literatuur is of niet.
In een wereld waarin dromen op papier verschijnen en de werkelijkheid benaderen, doemen vanzelfsprekend ook nachtmerries aan de horizon op. Dat is zowel een kracht als een zwakte. De mogelijkheden zijn eindeloos en raken daarmee ongetwijfeld aan ongeoorloofde, onwettige, immorele en ondeugdelijke onderwerpen. Maar tegelijkertijd kan in deze droomwereld oeverloos worden gespeeld met de materie. Zoals Jan Wolkers bewijst is deze wereld niet slechts voorbehouden aan het boek. Door de lijn van haar verhaal in interviews door te trekken, vergrootte Mutsaers daarnaast haar eigen narratieve mogelijkheden buiten dat van haar nieuwe roman. Dat enkele moraalridders daar moeilijk mee om konden gaan, ligt wellicht meer aan hun beperkte begrip van deze vrijheid, en niet aan de onverhoopt immorele kanten van het verhaal. Daarom is het wrang dat juist andere schrijvers Mutsaers’ creatieve vrijheid lijken te willen inperken – onbewust, wellicht, van hun eigen vrijheid in de letteren. Want als bestaande verhalen incompleet of kwetsend zijn, of de gebeurtenissen onjuist geïnterpreteerd of gepresenteerd, strafbaar of godslasterlijk, dan verschaft het verhaal een optie. Wie zich namelijk wil ontdoen van de heersende moraal, cynische wetmatigheid of het gevestigde regime, heeft de (literaire) vrijheid er zich aan te onttrekken en een nieuw verhaal te vertellen. Er is tenslotte geen geschiedenis, er is alleen narratief. Er is geen verhaal, anders dan het verhaal dat door de verteller bij elkaar is gelogen.