Communicatie over de aard en voortgang van wetenschap is essentieel, hoe graag sommige wetenschappers ook alleen maar contact hebben met hun collega’s. Een aanzienlijk deel van de wetenschap wordt immers betaald met overheidsgeld en popularisering helpt om die uitgave te legitimeren.
De meeste wetenschappers onderkennen dit en ook in de nieuwe Wetenschapsvisie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap staat dat ‘de fascinatie voor wetenschap niet beperkt moet blijven tot wetenschappers alleen’, een opvatting die wordt ondersteund door het opstellen van de Nationale Wetenschapsagenda. Daarnaast is wetenschap enorm populair: wetenschappers als Robbert Dijkgraaf en Erik Scherder geven op primetime televisiecolleges van een uur. Het is daarom vreemd dat wetenschapscommunicatie nauwelijks aan bod komt in de wetenschappelijke opleidingen. Er wordt niet aan toekomstige wetenschappers geleerd hoe ze hun werk moeten ‘vertalen’ voor het grote publiek. En dat heeft tot gevolg dat het nog wel eens fout gaat.
Om te beginnen een veelgemaakte misstap: vervallen in vakjargon. Een publiek dat niet bekend is met de inhoud van de over te brengen stof, haakt bij het gebruik van moeilijke woorden namelijk al snel af. Natuurkundige Ben Miller laat in zijn optreden in QI precies zien hoe het níét moet, door gevraagd naar de werking van een telefoon meteen de woorden transducer en piëzo-elektrisch kristal te gebruiken. Er zijn tegenwoordig gelukkig genoeg wetenschappers en wetenschapsjournalisten die niet in deze val trappen en anders herinneren de Matthijs van Nieuwkerks van deze wereld ze er wel aan dat ze het ‘echt voor een leek’ moeten uitleggen. Er is een heel scala aan toegankelijke wetenschap te vinden in kranten, op televisie en in de boekhandel (‘50 dingen die je moet weten over de quantumtheorie’). Een goede ontwikkeling, maar juist in deze simplificatie schuilt ook een gevaar.
Juist in simplificatie schuilt ook een gevaar
Voorop gesteld: versimpeling is noodzakelijk, het vormt de kern van popularisering, die zoals gezegd cruciaal is voor de legitimering van wetenschap. Maar op een gegeven moment moeten er zo veel details worden weggelaten dat de grens tussen een vereenvoudiging en een onwaarheid heel vaag wordt. De eerder genoemde quantumtheorie is een goed voorbeeld van een wetenschapsgebied waar dit speelt. De quantumwereld is tegenintuïtief en over de interpretatie van de theorie bestaat zeventig jaar na het opstellen ervan nog veel verdeeldheid. Wiskundig gezien klopt de theorie als een bus, maar wat die wiskunde precies betekent, is nog verre van duidelijk. In populaire media moet wiskunde nu net worden weggelaten en daar gaat het vaak mis. Zo schreef Trouw onlangs dat voorwerpen op quantumniveau niet rood óf groen zijn, maar rood én groen tegelijk. Dit is incorrect en misleidend, al was het maar omdat het concept ‘kleur’ niet bestaat op datzelfde quantumniveau. Dit betekent niet dat men moet stoppen om quantumtheorie te behandelen voor een breed publiek, maar wel dat elke wetenschapper of wetenschapsjournalist zich drie keer zou moeten afvragen of de simplificatie die hij toepast niet een onwaarheid als gevolg heeft. Maar naast het feit dat versimpeling soms onwaarheid in de hand werkt, is die vereenvoudiging an sich ook schadelijk.
Wetenschap is namelijk moeilijk. Vaak zelfs verdomd moeilijk, zo moeilijk dat mensen er jaren voor studeren om het onder de knie te krijgen. Toch wordt er in de media vaak een beeld geschetst dat het allemaal vrij eenvoudig is: hoe vaak begint een wetenschapper op tv zijn verhaal niet met ‘Het is eigenlijk heel simpel’. Nogmaals, versimpeling is nodig, maar het is belangrijk om niet de suggestie te wekken dat de vijf minuten bij DWDD of de drie kolommen in de krant het hele verhaal zijn. In de wetenschapsvisie slaat OC&W de spijker op zijn kop door te stellen dat het ‘nodig is dat het brede publiek een realistisch beeld heeft van hoe wetenschap werkt’ (cursivering van de auteur).
Wetenschap is moeilijk. Vaak zelfs verdomd moeilijk
Wetenschappelijke resultaten berusten immers op een raamwerk van aannames en methodes. Zoals wetenschapshistorica Trudy Dehue eerder schreef op De Omslag en onlangs tijdens talkshow deIdee nog eens onderstreepte, delen wetenschappers in de media vaak alleen de feiten mee, zonder in te gaan op hun achterliggende keuzes. Dit geeft in het algemeen een verkeerd beeld van de wetenschap, wat niet alleen kwalijk is, maar ook verstrekkende gevolgen kan hebben. Als bijvoorbeeld een neurowetenschapper op televisie trots meldt dat hij een medicijn tegen depressie heeft ontdekt zonder zijn methoden en definities verder toe te lichten, kan er geen discussie plaatsvinden over het waarheidsgehalte van zijn claim en de context waarin hij die claim maakt. Hij heeft op dat moment dus automatisch gelijk en definieert zo ook wat wij als maatschappij verstaan onder depressie. Dit kan grote gevolgen hebben voor mensen die aan depressies lijden en dit zien op tv. Zij concluderen dat ze ‘gewoon’ een stofje missen, terwijl de maatschappelijke kant van depressie totaal onderbelicht is gebleven. Het argument dat het te moeilijk wordt voor het brede publiek als de discussie iets dieper gaat, is simpelweg een onderschatting van dat bredere publiek.
Dit is geen betoog tegen wetenschapscommunicatie en popularisering: het vertalen van resultaten naar het brede publiek is cruciaal. Het dient alleen te gebeuren zonder onwaarheden en met aandacht voor het bredere wetenschappelijke proces. Op het eerste gezicht is dit misschien niet zo’n revolutionaire conclusie, maar de manier hoe wetenschap in de media komt, kan grote gevolgen hebben voor de samenleving. Het brede publiek is geïnteresseerd in wetenschap, maar diezelfde wetenschap heeft de verantwoordelijkheid om een goed beeld van zichzelf te geven.