Pixabay / Hans

Rechtbank Amsterdam laat studenten in de kou staan

Terwijl minister Plasterk zich vastbijt in de gekozen burgemeester, proberen studenten zich van de erfenis van zijn vorige ministerschap te ontdoen: het idee om voor een master rechtsgeleerdheid als tweede studie geen 1500 maar een dikke 10.000 euro in rekening te brengen. Daartoe hebben de studenten een stichting opgericht en de universiteiten voor de civiele rechter gedaagd. Al eerder probeerden de universiteiten van de procedure af te komen met een beroep op het risico van dubbele procedures. Iedere individuele student kan namelijk bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) terecht als hij bezwaar heeft tegen het collegegeld dat hij moet betalen. Als elders een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open staat, dan is de civiele rechter niet snel geneigd ook een loket te openen.

In eerste instantie vond de rechtbank dat onvoldoende vaststond dat het CBHO ook echt naar de argumenten van de studenten zou kijken. Maar nu is de rechtbank daar dan kennelijk toch van overtuigd geraakt. Weliswaar kan de vaststelling van de hoogte van het collegegeld niet rechtstreeks worden voorgelegd aan het CBHO (het is immers een algemeen verbindend voorschrift), maar het CBHO kan zich er wel indirect over uitlaten. Technisch heet dat ’exceptieve toetsing’: via een uitvoeringsbesluit gaat het toch over de verbindendheid van de regeling waar het uitvoeringsbesluit op is gebaseerd.

De studenten hadden ontvankelijk moeten zijn, omdat klagen over een rekening en klagen over een regeling twee verschillende dingen zijn.

Volgens de rechtbank moeten de studenten dus naar het CBHO om daar over de band van hun eigen rekening te klagen over de regeling waarop hun rekening is gebaseerd. Deze benadering is in de literatuur zeker niet onomstreden. Sommigen stellen dat het in het algemeen niet de bedoeling is dat de bestuursrechter zich over algemeen verbindende voorschriften uitlaat. Artikel 8:2 Awb is daarvan een duidelijk bewijs. Dat toetsing aan algemeen verbindende voorschriften door de bestuursrechter langs een omweg soms wel mogelijk is, zo gaat de redenering, betekent niet dat de civiele rechter daarom altijd maar moet doorverwijzen naar deze omweg. Kortom: de studenten hadden ontvankelijk moeten zijn, omdat klagen over een rekening en klagen over een regeling twee verschillende dingen zijn. Anderen stellen daar tegenover dat de civiele rechter zoveel mogelijk kwesties die met het hoger onderwijs te maken hebben ook daadwerkelijk aan het CBHO moet laten. In die redenering is het goed dat de civiele rechter in ieder geval eerst even afwacht wat de specialisten ervan vinden.

Hoeveel onderbouwing heb je nodig, om in te zien dat het voor studenten een groot risico is om 10.000 euro te lenen?

Er is nog een andere benadering. Soms accepteert de civiele rechter een procedure tegen iets wat ook (direct of indirect/exceptief) bij de bestuursrechter aan de orde kan komen. Het criterium is of wel of niet van de burger ’gevergd’ kan worden dat hij afwacht tot er een besluit ligt om naar de bestuursrechter te kunnen gaan. Uiteraard deden deed de studentenstichting een beroep op deze uitzondering. Als de rechtbank niet naar hun zaak wilde kijken, zou met name van toekomstige studenten gevraagd worden dat ze eerst 10.000 euro ophoesten om vervolgens af te wachten of het CBHO nog iets van de prijs afdoet. Maakt het CBHO geen problemen met het idee van Plasterk, dan zijn de studenten alsnog die 10.000 euro kwijt als ze hun master willen afmaken. Stoppen ze onmiddellijk, dan zijn ze minder kwijt, maar hebben ze helemaal niets anders dan kosten.

De rechtbank wijst desondanks het beroep op dit criterium af met een enigszins flauwe redenering: het zou allemaal te weinig onderbouwd zijn. Maar hoeveel onderbouwing heb je nodig, om in te zien dat het voor studenten een groot risico is om 10.000 euro te lenen en dan een studie te beginnen, in de enkele hoop dat het CBHO de prijs daarna naar beneden bijstelt? Volgens mij verzwaart de rechtbank in dit geval de rechtsbescherming onnodig met een onevenredig groot risico, zeker voor de studenten die misschien niet aan een tweede master zouden zijn begonnen als ze van te voren hadden geweten dat hen dat 10.000 euro kost.

Misschien kan Plasterk, die het als minister van BZK niet druk kan hebben, bij nader inzien nog even contact opnemen met zijn collega op Onderwijs.

 

Dit artikel verscheen eerder op Publiekrecht & Politiek.

 

Gerelateerde artikelen
Reacties
Nog geen reacties.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Naar boven