Flickr / Thoshihiro Gamo

Sipa

Aan de West-Kruiskade zit Schell, de oudste slagerij van Rotterdam. Een oer-Hollands familiebedrijf dat sinds 1796 van oudste zoon op oudste zoon, allen Freek geheten, overgaat. Oer-Hollands ook wat betreft handelsgeest. Toen het Oude Westen verkleurde, verkleurde Schell mee. Als het regent, moet je paraplu’s verkopen.

Achter de vijfentwintig meter lange koeltoog staan nu Antilliaanse, Marokkaanse, Chinese en Kaapverdiaanse verkoopsters. Ze spreken de klanten aan in hun eigen taal. Weten wat de klanten willen. Verkopen schouderkarbonades, biefstukjes en saucijzen. Maar ook kippenteentjes, geitenkoppen en gezouten varkensstaartjes.
Alleen cavia verkopen ze niet. Peruanen zijn er verzot op. Zeker nu, zo vlak voor kerst, komt er iedere dag wel een Peruaan om cavia vragen. Maar cavia, dat gaat Freek, hoezeer hij ook voor andere culturen openstaat, toch een stap te ver. Hij raadt de Peruanen altijd konijn of muskusrat aan, waarvoor zij altijd vriendelijk bedanken.
Iets verder op de West-Kruiskade zit sinds 1984 dierenspeciaalzaak Sipa. Aanvankelijk handelde eigenaar Rudy Arnhem enkel en alleen in Surinaamse zangvogels en benodigdheden. Van heinde en verre, zelfs uit Duitsland, kwamen ze om zijn twa twa’s, pikolets, rowtie’s en gelebeks.
Maar in de loop der jaren nam de concurrentie toe. Rudy verloor vooral veel klandizie aan een nieuwe zaak in de Bijlmer. Ze verkopen er vogels die niets anders dan van die lelijke boesh-riedels kunnen. Maar ze zingen aan één stuk door. En dáár win je uiteindelijk wedstrijden mee. Het draait om het aantal slagen, niet om de schoonheid van de riedels.
Toename van de concurrentie dus. En krimp van de afzetmarkt, want de meeste jonge Surinamers geven geen fuck om zangvogels.  Halverwege de jaren negentig breidde Rudy zijn assortiment uit. Nu kan je ook bij hem terecht voor honden- en kattenvoer, vissen en kommen, kooitjes en knaagdieren.
Het belletje van de deur rinkelt. Rudy kijkt op van zijn krantje. Een man, een vrouw en een meisje van een jaar of zeven. Nederlanders. En dan niet van het arme soort. Dat heb je sinds een paar jaar in het Oude- Westen. Blanken met geld. Ze wonen in gerenoveerde negentiende-eeuwse pandjes in de straten tussen de West-Kruiskade en de Nieuwe Binnenweg. Gentrificatie. Maar zangvogels hoeven ze niet.

Als het regent, moet je paraplu’s verkopen.

‘Goedemiddag,’ zegt de man. Hij legt zijn handen op de schoudertjes van het meisje. ‘Onze dochter had zo’n goed kerstrapport, dat ze een huisdier mag uitzoeken.’
Het meisje knikt heftig. Een brede grijns vol ontbrekende melktanden.
‘En wat voor dier zou je dan wel willen, jongedame?’ vraagt Rudy. Hij legt het ad opzij. Staat op van zijn stoel en komt achter de kassa vandaan.
‘Een rat,’ zegt het meisje.
‘Nee, Aurélie,’ zegt de moeder (blond en mooi, maar zoals de meeste vrouwen van blanke mannen met geld veels te mager), ‘daar hebben we het thuis al over gehad. Je mag alles kiezen, behalve zo’n vieze rat.’
‘Tamme ratten zijn heel schone dieren, hoor, mevrouw,’ zegt Rudy.
‘Dat zal best, maar ik wil er geen in huis hebben.’ Ze slikt. ‘Met die lange dikke kale staarten van ze.’
Wat een mager scharminkel. Als Rudy met haar zou vrijen zoals hij met zijn Shareena vrijt, scheurde ze uit tot boven haar navel.
‘We hebben ook hamsters en witte muizen.’
‘Ik wil een muis!’ roept het meisje.
‘Dat vind ik ook een leuk dier,’ zegt haar moeder.
Dunne kale staartjes vindt ze blijkbaar niet vies.
‘De muizen staan rechts achterin naast de cavia’s,’ wijst Rudy.
Het meisje rent de zaak door. Blijft staan voor de bak met muizen. Drukt haar neus tegen het glas. Ze telt. Het zijn er zeven. Zeven witte muizen met rode oogjes. Drie liggen er tegen elkaar aan, lekker te slapen in het zaagsel. Eentje drinkt uit een aan de rand van de bak opgehangen fles. Zijn kleine knuistjes rond het metalen tuitje. Twee knabbelen op korrels uit een terracotta voederbakje. Een ander klimt in het schaaltje. Perst eerst een slinger hagelslagpoepies over het voer. Neemt dan zelf een korrel tussen zijn voorpootjes. Wacht, er is er nog een: witte muis nummer acht komt vanonder een halve kokosnoot tevoorschijn gekropen. Scharrelt wat rond. Klimt dan in het looprad van lila plastic en begint te rennen.    ‘Ja!’ roept Aurélie uit en ze wijst. ‘Die wil ik! Die!’
‘Welke?’ vraagt haar vader. Hij, zijn vrouw en Rudy zijn achter haar komen staan.
‘Die ene die rent!’
‘Ja, dat is een leuke,’ zegt haar moeder.
Rudy steekt zijn hand in de glazen bak. Grabbelt de muis uit het rad. Houdt het dier op de rug. Kijkt tussen de spartelende achterpootjes.
‘Een vrouwtje,’ zegt hij.
‘Mag ik ’r vasthouden?’ vraagt Aurélie.
Rudy zet de muis op de palm van haar uitgestoken handje.
‘O, wat is ze lief!’ Ze streelt het beestje voorzichtig over het koppie en dan over de rug. Brengt het naar haar gezicht. De muis snuffelt aan haar neus. Ze giechelt. ‘Dat kriebelt, Michelle!’
‘Michelle?’ vraagt de moeder.
‘Ja,’ zegt Aurélie. ‘Ze heet Michelle.’
‘Een leuke naam,’ zegt Rudy. ‘Hebben jullie al een kooi?’
‘Nee,’ zegt de vader.
Mooi. Want aan alleen zo’n muis verdien je geen reet.

Aan alleen zo’n muis verdien je geen reet

Handig verkoopt Rudy nog een extra large (je wil toch dat het beestje de ruimte heeft, anders is het zo zielig) kunststof bak, een drinkfles classic de luxe van 150 milliliter (duurder dan die van 75 milliliter, maar wel het gemak dat je ’m minder vaak hoeft bij te vullen), een roze Hello Kitty-voederbakje (als Michelle maar niet van die poes schrikt, haha), een roestvrijstalen looprad (gaat veel langer mee dan zo’n plastic ding), een roze huisje van twee verdiepingen (kan ze lekker in slapen), een driekilozak organisch knaagdiervoer (u wilt niet weten wat voor kankerverwekkende troep er in dat goedkope voer zit, en het zou toch sneu zijn als Michelle…) en een pak zaagsel.
‘Dat maakt dan samen vijfennegentig euro en zeventig cent,’ zegt Rudy.
‘Nou nou! Poe poe!’ doet vader en hij kijkt naar de kleine Aurélie. ‘Maar je hebt zó’n mooi kerstrapport.’ Hij haalt zijn creditcard tevoorschijn.
Zijn vrouw aait haar dochter over het hoofd.
Als ze met hun aankopen de deur uit willen, worden ze haast omvergelopen door een jongeman. Hij is dik. Draagt een zwart t-shirt met een slang en witte vlekken erop. Z’n haar vet achterovergekamd. Vlassige baard. Grijze tanden. Om hem heen een lucht van oud zweet en goedkope rode wijn. In zijn handen een lege plastic nasibak van de chinees met gaatjes in het deksel geprikt.
‘Sorry,’ mompelt hij.
Ze negeren hem, gaan de West-Kruiskade op.
‘Hoi,’ zegt Rudy.
‘Hallo,’ zegt de jongen.
‘Zijn ze alweer op?’
‘Ja. Op.’
De jongen loopt door naar achter. Naar de bak met muizen.
‘Ik heb er nog zeven,’ roept Rudy.
De jongen haalt het deksel van zijn nasibak. Graait de muizen een voor een uit het zaagsel. Stopt ze in de bak en doet het deksel er weer op. Loopt naar de kassa.
‘Heb je ze alle zeven?’ vraagt Rudy.
‘Ja.’
‘Is dat wel genoeg? Ik krijg pas de eerste week van januari weer nieuwe.’
‘Zoveel eet ze nou ook weer niet,’ zegt de jongen. Hij pakt zijn portemonnee. Haalt er vijfendertig euro uit. Legt ze zonder Rudy aan te kijken neer.
‘Tot de volgende keer.’
‘Dag.’
Bij het naar buiten gaan loopt de jongen weer bijna iemand omver. Een man met sluik, zwart haar. Klein van formaat. Roodbruin, rond hoofd met een vierkant kinnetje. Grote, rechte neus. Brede mond.
‘Los cavias están detrás a la derecha,’ zegt Rudy in zijn beste Spaans en hij pakt zijn krantje er weer bij.

Meer Verhalen
Gerelateerde artikelen
Reacties
Nog geen reacties.

Reacties zijn gesloten.

Naar boven