Dit is een voorpublicatie van Thomas Hogeling bij deFusie Live tijdens de Nacht van de Rechtsstaat. De Nacht van de Rechtsstaat vindt vrijdag 27 november plaats in Felix Meritis. Bij deFusie Live zullen de jonge denkers Thomas Hogeling, Andrea Speijer-Beek en Floor Kellerman, samen met gevestigd denker Inez Weski, spreken.
‘Onze rechtsstaat is sterker dan terreur’, we hoorden het premier Rutte na de aanslagen in Parijs wederom zeggen. Daar heeft hij volkomen gelijk in. Terroristen kunnen op z’n hoogst een beginnetje maken, door een aanleiding te geven de eigen rechtsstaat uit te hollen.
In een rechtsstaat worden burgers beschermd tegen willekeur van de overheid door middel van wetten. Wetten die rechtszekerheid en rechtsgelijkheid bevorderen, waardoor iedereen weet waar hij aan toe is en waardoor iedereen gelijk behandeld wordt. Zijn die waarborgen er niet, dan is er misschien een staat, maar geen rechtsstaat.
Onze rechtsstaat is sterker dan terreur
Zo’n rechtsstaat wordt altijd op de proef gesteld als terreur plaatsvindt. De angst die terrorisme veroorzaakt, maakt dat burgers beter beschermd willen worden. Telkens na een aanslag klinkt daardoor de roep om meer bevoegdheden voor de staat. In dat bredere geweldsmonopolie zit de test voor de rechtsstaat ingesloten; houdt de staat zich bij de uitvoering van die wens wel aan de beginselen van die rechtsstaat?
Dat gaat nogal eens mis. Internationaal zijn Guantanamo Bay en Abu Ghraib, waar terreurverdachten zonder proces jarenlang vastzitten onder erbarmelijke omstandigheden, een pijnlijk voorbeeld van het verloochenen van de eigen principes naar aanleiding van terreur.
In Nederland werd, naast het preventief fouilleren en de identificatieplicht, plots de Wet terroristische misdrijven (terrorismewet) door de kamer geloodst. Een wet die voor de aanslagen nog op te veel verzet stuitte.
Voor het eerst verscheen de term terrorisme in het Wetboek van Strafrecht. Een nogal subjectief begrip. Waar in mijn favoriete computerspel Counter-Strike de ‘terrorists’ in gelijkwaardige teams en herkenbare kleding tegen de ‘Counter-terrorists’ vechten, blijkt de werkelijkheid ingewikkelder.
Dat neemt niet weg dat je sinds de terrorismewet wel veroordeeld kunt worden voor terrorisme. Er is een lijst met misdrijven, zoals bedreiging, brandstichting, gijzeling of moord, die je kunt plegen met een ‘terroristisch oogmerk’: de bedoeling ‘de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen.’ Wie als doel heeft om de overheid te bewegen iets te doen wat de overheid niet wil of de samenleving ‘ernstig wil ontwrichten of vernietigen’, komt ook in aanmerking om veroordeeld te worden.
Nergens in het strafrecht is de psyche van de verdachte bepalend voor de vraag of er een misdrijf is gepleegd, behalve in de terrorismewet. De rechter moet opeens vaststellen wat de drijfveer van de verdachte was. Dat is een slechte zaak, juist omdat we als juristen als uitgangspunt hadden genomen om niet op de stoel van de psychoanalyticus te gaan zitten, zoals advocaat Tim Vis in juni van dit jaar terecht opmerkte in zijn aan te bevelen artikel.
Ook de officier van justitie moet zich sinds 2004 op het terrein van de psychoanalyticus begeven. Hij moet immers besluiten of hij verdachte van terrorisme verdenkt en vervolgens aanklaagt.
Advocaat André Seebregts zei onlangs in NRC dat hij een patroon ziet: justitie zet in terrorismezaken steeds te hoog in. Het strafrecht wordt volgens Seebregts zo ‘misbruikt’. Potentiële jihadisten worden ‘voor de zekerheid’ opgesloten in de terroristenafdeling en pas daarna wordt uitgezocht of er genoeg bewijs voor is. Een officier van justitie gaf in vakblad Opportuun min of meer toe dat dit gebeurt: ‘Het is bijna onvermijdelijk dat we zo nu en dan een zaak hebben waarbij we te weinig bewijs hebben. Als het risico te groot is, grijp je bij twijfel in.’
Als juristen hadden we als uitgangspunt genomen niet op de stoel van de psychoanalyticus te gaan zitten
Nu zou dat met enige fantasie best binnen de regels van de rechtsstaat kunnen vallen, ware het niet dat terrorismeverdachten een aparte status hebben, waarbij ze minder rechten hebben dan gewone verdachten. Zo mogen ze maar liefst twee jaar vastzitten zonder proces; acht keer zo lang als gewone verdachten. Bovendien gaan ze linea recta naar de terroristenafdeling, zonder te toetsen of dat ook echt noodzakelijk is en of er geen andere, minder ingrijpende mogelijkheden zijn. Proportionaliteit en subsidiariteit: ook al van die mooie rechtsstatelijke beginselen.
Zo zat Mohamed B (een andere) elf maanden lang op de terroristenafdeling. Hij had op Facebook geprobeerd meisjes in bed te krijgen door op te scheppen over de jihad en zijn gevechtstrainingen in Libië. ‘Ik ga de oorlog in, vrij nog één keer met me’, dat werk. Hij zocht meisjes uit met een hoofddoek en begon in de chats al snel over seks. In Marokko had hij zich, zo blijkt uit het verhoor, met hetzelfde doel voorgedaan als student en als miljonair. De rechter callde zijn bluf en sprak hem vrij.
Voor zijn vrijspraak zat Mohamed B dus wel elf maanden vast op de terroristenafdeling, met het zwaarste regime. Iedere keer als hij bezoek had gehad of naar een rechtszaak moest, kreeg hij de opdracht zich uit te kleden, om te draaien, voorover te bukken en zijn billen uit elkaar te trekken, zodat een bewaker kon controleren of hij geen spullen in zijn anus naar binnen had gesmokkeld. Een groot deel van de tijd was hij geboeid en frisse lucht was slechts korte tijd beschikbaar tussen vier betonnen muren en een hek als plafond. Als Mohamed al een liefhebber was van die Nederlandse rechtsstaat, valt te betwijfelen of hij dat na die elf maanden ook nog was.
Veroordeling of niet, de terrorismeafdeling is een straf. En die straf wordt uitgedeeld op basis van de totaal arbitraire vraag of iemand met zijn plannen en uitingen een bepaalde bedoeling had. Waar ligt die grens? Deze week belden twee stomdronken Limburgers vanuit een schuurtje 112: ‘U spreekt met de islam IS, de wereld vergaat. Luister goed naar de televisie. Luister naar de Dombo en de Kikker […] Niemand komt in de buurt van die Dombo en de Kikker. Overal staat alles klaar. Alles is voorbereid. Wat wilt u, de wereld vergaat?’ Ook wilden ze ‘meneer Rutten’ spreken. De twee, in carnavalskleding verkleed als olifant en kikker, kregen een zwaarbewapend arrestatieteam op hun dak. Vandaag wordt beslist of hun voorarrest wordt verlengd.
Mohamed B deed ook rare dingen, maar was gezien zijn internetgeschiedenis en aantekeningen meer geïnteresseerd in de jihad dan Dombo en de Kikker. Maar waar ligt de grens? Het verschil is dat de dreiging van Mohamed B uiterst serieus werd genomen en niemand het bericht over de Limburgers kan lezen zonder te lachen.
‘U spreekt met de islam IS, de wereld vergaat. Luister naar de Dombo en de Kikker’
Natuurlijk komen Dombo en de Kikker niet op de terroristenafdeling terecht, maar waar ligt precies de grens? Laten we het beestje bij de naam noemen: het scheelt nogal als je een radicale moslim bent. Op de terroristenafdeling zitten alleen maar (al dan niet zelfbenoemde) radicale moslims. Dat is niet strafbaar. Maar in Nederland zijn we er ook niet bepaald gek op. Zeker na zo’n aanslag zijn dat soort jongens het laatste waar het Nederlandse electoraat, dat toch bepaalt wie wetgever is, zich druk om maakt.
De terrorismewet zal voorlopig niet helemaal verdwijnen. Maar als onze premier echt meent dat de rechtsstaat sterker is dan terreur, laat hem dan die wet wel aanpassen. Zorg dan in ieder geval dat detentie van terreurverdachten voldoen aan rechtsstatelijke beginselen. Er is na de aanslagen in Parijs 250 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor Veiligheid en Justitie. Wellicht kan daarvan ook een deel worden besteed aan een fatsoenlijke rechtsgang in dit soort zaken. Terroristen kunnen onze rechtsstaat niet beschadigen noch vernietigen, laten we dat dan zelf ook niet doen.