1. Een fragiel ecosysteem.
Vergeleken met de overige eilanden van haar archipel is Margarethe een onderdeurtje, maar zelfs met haar schamele 570 vierkante kilometer biedt zij een habitat voor duizenden unieke soorten. De kokosgors (Emberiza resplendens), een onooglijk koolzwart-met-asgrijs vogeltje en tevens het nationale symbool van de eilandstaat, bouwt haar nest enkel op de noordelijkst gelegen zee-inwaartse landtong. Tot nog toe heeft men nergens anders ter wereld een nest aangetroffen. De populatie behelst momenteel een honderdvijftigtal koppeltjes, maar daalt jaarlijks in cijfer, mede door de gestage instroom van uitheemse ziektekiemen. Zonder hulp van buitenaf, zo stellen de experts, zal de soort snel uitsterven.
De natuur is van nature wreder dan zij strikt noodzakelijk had moeten zijn, dat is de teneur van hun oordeel. Waarop ik zeg: om van de mens nog maar te zwijgen.
2. Een koloniale influx.
Want laat die noordelijkst gelegen landtong van het eiland Margarethe nu ook de plaats zijn waar de eerste kolonisten aan land kwamen, intussen al zeven jaar geleden. Waar zij hun hutten bouwden met het hout van gevelde drakenbloedbomen. Waar zij nog steeds jacht maken op de platinamaki, de halfaap met de felbegeerde pels, alsook een belangrijke schakel in de voedselketen waar de kokosgors deel van uitmaakt. Want de zaden van de vermiljoenen middagschade, die ongeveer zeventig à tachtig procent van hun dieet beslaan, verliezen hun dodelijke venijn alleen wanneer zij het spijsverteringsstelsel van de platinamaki zijn gepasseerd. De kokosgors peutert maar al te graag rond in de dampende uitwerpselen. Een waar feestmaal, vindt ze het.
Zelf heb ik nog nooit een platinamaki geschoten, maar de druk neemt alsmaar toe. Schiet ik er geen voor het einde van dit jachtseizoen, dan zal ik me genoodzaakt zien tot het stropen van kleiner wild. De zilverhamster, traag en log als hij is, laat zich eenvoudig vangen, maar zijn huid is beduidend minder kostbaar. Ik zal helaas vele vallen moeten zetten.
Ik heb hem nog nooit horen zwijgen, tenzij hij het heel luid doet
3. Geluidsoverlast zonder weerga.
Net zoals ik niets geloof van wat Keller, mijn buurman op de zuidflank van de heuvel, me allemaal probeert wijs te maken. Hij is een man van duizend verhalen en evenveel leugens. Ik heb hem nog nooit horen zwijgen, tenzij hij het heel luid doet. En je gaat me niet vertellen dat die niet-aflatende woordenstroom de rust van de kokosgors niet verstoort. Zo schuw is zij, zo lichtgeraakt, dat zij wegvlucht van elke overtollige decibel. Ik heb met eigen ogen gezien hoe Barbar, Kellers moddervette boxer, een middelgrote zwerm (zo’n twintig exemplaren) alarm liet slaan door er een enkele keer luid naar te blaffen.
Niet alleen Keller en diens hond vormen een bedreiging voor de nacht- en dagrust van de kokosgors. We moeten ook ten allen tijde rekening houden met de komst van de Engelsen. Ik ken geen luider volk dan de Engelsen, afgezien, misschien, van de Fransen.
4. Zwijnen te over.
Het ongelukkigste aan de kokosgors is dat zij haar nest niet in een boomkruin bouwt, maar in een kuiltje in de grond dat zij versiert met allerhande kleurige zeeschelpjes afkomstig van het nabije zwarte zandstrand. De varkens die de kolonisten met zich hebben meegebracht zijn hen zeer dankbaar voor deze manier van nestelen. De experts schatten dat één op de vijf nesten door varkens worden leeggeroofd. Maar de experts wonen in een gammele zweethut in een door god verlaten schaduwdal, dus wat weten zij? Ik zeg dat negentig procent van alle kokosgorseieren in varkensmagen verdwijnt.
De kolonisten eten elke dag varkensvlees. Gerookt, gekookt, gebraden, noem maar op - hun culinaire perversies zijn al even eindeloos als hun gebrek aan fatsoen. Ook al weten ze dat ik geen vlees eet, dat ik walg van de geur en het zicht, toch bieden ze me elke avond na het diner hun overschotjes aan. Ze zeggen dat ik er niet lang meer aan zal kunnen ontsnappen. Dat ze, naast de varkens, ook een eeuwenoude traditie met zich hebben meegebracht, een gebruik dat het licht zag in de dalen en wouden van hun moederland. Dat deze traditie van elke volwassen man vereist dat hij eenmaal jaarlijks een half zwijn verorbert op een termijn van maximaal vier dagen.
Meestal pareer ik hun bezwaren met een half-gemeend ‘maar ik was hier eerst!’. Aan hun verveelde blikken te zien vormt dit geen overtuigend tegenargument.
Soms lach ik hun dreigementen gewoon weg. Het lachen stopt wanneer ik in de hoop varkensdarmen trap die ze voor mijn deur hebben achtergelaten. Ik haat het gevoel van lauw bloed dat in mijn sokken dringt.
Kokosgorsen zijn allesbehalve huisdieren, dat moge duidelijk zijn
5. Een nieuwerwets tijdverdrijf.
Een haat die verbleekt met die voor de kinderen. De kinderen van de kolonisten speuren de bossen af op zoek naar kokosgorsen. Vinden ze er eentje, dan doen ze een touwtje om haar nek en binden ze het andere uiteinde aan één van hun vette duimen. Kokosgorsen zijn allesbehalve huisdieren, dat moge duidelijk zijn. Razend van benauwdheid zetten de gevangen exemplaren het op een oorverdovend schetteren, klauwen en pikken. Keller zegt dat de zoon van de beste vriend van zijn achterneef een oog verloren heeft aan zo’n dolgedraaide gevangen kokosgors. Ik hoop met heel mijn hart dat hij deze keer niet liegt.
6. Die verdraaide Kellers.
De kokosgors is bepaald intelligent. Uit eigen onderzoek blijkt dat ze zelfs aan een hoogst zeldzame allergie voor idiotie lijdt. Wordt ze tijdens haar zeldzame baltsrituelen gestoord door de luidruchtig wildkamperende Kellers, dan niest zij haar arme longetjes er haast uit. Vooral wanneer zij over het hutje van de Kellers heen vliegen krijgen ze het zwaar te verduren. Een rattennest is het, een put gevuld met lompe boeren en boerenkinderen die erom vraagt gedempt te worden met de mest van hun eigen zwijnen. Alleen in hun jongste dochtertje zie ik potentieel. Vaak komt ze bij me langs en dan hebben we het over haar moederland, over de weinige herinneringen aan de glooiende heuvels en feeërieke rivierbeddingen van haar jeugd. Dan moet ze vaak huilen omdat ze het zo mist. Ze noemt me haar sjamaan, één van de woorden die ik haar geleerd heb. Van wie zou ze anders moeten leren? Haar ouders, de Kellers?
Ze is te goed voor haar ouders. Te goed voor dit eiland, zelfs.
Ik niet. Oh nee, ik niet.
Alleen in hun jongste dochtertje zie ik potentieel
7. Mijn dwaze zelf.
Mijn ballingschap is slechts gedeeltelijk vrijwillig. Duizend zweepslagen hebben ze mij gegeven, het volk dat ik verlaten heb, en aan duizend meer ben ik ontsnapt. Ik had kunnen blijven en de rest van mijn straf gehoorzaam ondergaan, maar ik koos ervoor te vluchten.
Jarenlang heb ik gezworven om uiteindelijk, geleid door een kronkel in de golfstroom, hier te belanden. Ik was de eerste, het is waar, maar het eiland was allesbehalve onbewoond. De Margarether kokosgors was er al. En ik geef toe: in die tijd, de tijd vlak na mijn aankomst, maakte ik jacht op alles wat bewoog. Ik was bezeten door de kwade geest van de honger en gedroeg me als een dolleman. Voor die misdaden, zowel tegen het eiland als tegen mezelf, doe ik nu boete.
Dus weiger ik van hun varkensvlees te proeven! Nooit raak ik het nog aan. Ik blijf trouw aan mezelf. Meteen ook de enige aan wie ik nog trouw kan zweren.
8. Hun verbrande aarde.
De kokosgors heeft ruimte nodig. Het is, zoals ik al zei, een schuchter wezen, dat het gelukkigst is wanneer ze uitgestrekte weilanden en dichtbegroeide bossen voor zich alleen heeft. In dat opzicht zijn de kolonisten hun natuurlijke vijand. Hun braadfestijnen leggen steeds grotere gedeeltes van het eiland in de as. Ze lopen achter ontsnapte varkens aan en bestoken hen met vlammende projectielen, maar raken alleen de struikgewassen en boomtoppen. Het is een nieuw soort kaalslag, gemotiveerd door hun eigen gulzigheid. En de varkens zien ze natuurlijk nooit meer terug.
Het jongste dochtertje van de Kellers - Gretchen is haar naam, want ze is genoemd naar het eiland, of andersom - houdt niet van de vreetfestijnen waar haar volk zo trots op is. Ze kan en wil niet geloven dat het in haar bloed zit. Eet geen vlees, en het kan niet in je bloed terechtkomen, geef ik haar als raad.
Ik moet oppassen. Ik wil haar niet zoals mij maken.
Is zij te jong om te boeten? Ze is op veel manieren nog te jong. Voor alles.
Niets laten ze voor de kokosgors over
9. Genoeg voor iedereen.
Haar volk alleszins niet. Ze hebben discipline nodig. Het zijn net kinderen die nooit geleerd hebben zich tevreden te stellen met wat er op hun bord ligt. Het liefst laten ze hun portie staan en roven ze andermans voedsel van hun borden, of uit hun monden vandaan.
Niets laten ze voor de kokosgors over. Niet de platinamaki met zijn ontgiftende spijsverteringsstelsel, niet de open weilanden en dichte bebossing, niet eens de stilte die al duizenden jaren voor hun komst over het eiland heerste.
Dit is wat ik Gretchen op het hart druk: er is niet genoeg voor iedereen, want niemand heeft ooit genoeg. Ze belooft me dat ze niet zal worden zoals zij, zoals haar ouders, haar volk, de afgezanten van haar moederland. Dat zweert ze me opnieuw en opnieuw, wanneer ze de littekens op mijn rug insmeert met kruidenzalf.
Ik wil haar wel geloven, maar kan het niet.
10. Haar loze belofte.
Want kinderen worden groot, nietwaar? En alles wat ze in hun jeugd van waarde achtten zien ze later per definitie als een kinderachtige fascinatie.
Een andere mogelijkheid: Gretchen, die inmiddels naar de dertien toe gaat, en zich van haar ouders wil afzetten zoals elke tiener dat ooit moet doen, leert haar verloren moederland te háten. Ze leert haar volk te háten, hun tradities en gebruiken. Hun strenge regels. Hun waarden en gebreken.
En ja, voor even is dat leuk.
Later beseft ze dat ze te ver is gegaan, dat ze haar ouders pijn heeft gedaan. En waarom? Omdat ze jong was en rebels, omdat ze zich beter voelde dan haar eigen vlees en bloed.
Ze krijgt spijt en beseft dat ze niet langer te jong is om te boeten.
Dus dit is hoe het zal gaan, zo en niet anders:
Om te bewijzen dat ze niet beter is dan zij, dat ze nog geen onsje beschaafder is dan haar plots zo teerbeminde ouders, zal ze hun voorbeeld volgen en hun wandaden uitvergroten. Ze zal haar woede richten op het hele eiland. Ze zal een dolk in het hart van de laatste platinamaki planten, het laatste bos in de hens steken, het laatste weiland in de as leggen, en het luchtruim vullen met haar gekir en geschreeuw.
Dan zal ze de laatste kokosgors de nek omwringen, en zal de soort eindelijk uitgestorven zijn.
Mij zal ze voor het laatst bewaren. Nu noemt ze mij nog haar sjamaan, maar lang zal ik dat niet blijven. Ze zal ook mij leren haten, als de man die haar ooit haar volk heeft leren haten. En dan zal Gretchen Keller de heuveltop oversteken en de zuidflank afdalen, met in haar rechterhand een dolk en in haar linkerhand die laatste, geknakte vogel.
En ik zal op haar wachten. Dat hebben we allebei verdiend.