Afgelopen vrijdag vond de zitting plaats van de rechtszaak van de Stichting Collectieve Actie tegen de Universiteiten (SCAU) tegen acht van de Nederlandse universiteiten. Onderwerp van het geding waren de verhoogde tarieven voor tweede studies, die sommige studenten dwingen tienduizenden euro’s per jaar te betalen. Met een extra bijdrage van studenten is niets mis, maar zijn deze bedragen nog redelijk te noemen? De universiteiten stellen enerzijds dat zij slechts de wet uitvoeren, maar anderzijds betogen zij dat die wet hen de volledige vrijheid geeft om tarieven te bepalen. Nog verontrustender dan hun beperkte visie op de wet en geringe wil om ambitieuze studenten te faciliteren is hun onwil om bekend te maken wat de kosten van onderwijs zijn en waar de rijksbijdrage dus aan wordt besteed. Met andere woorden; 1,5 miljard euro aan overheidsgeld wordt niet verantwoord.
Toenmalig minister Plasterk wijzigde in 2010 de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Omdat deze minister tweede studies niet langer wilde subsidiëren kregen universiteiten de bevoegdheid om een hoger collegegeld te vragen. De gedachte hierachter was simpel: als de overheid de tweede studies niet bekostigd moeten studenten dat zelf doen, anders lijden universiteiten verlies of moeten zij inleveren op kwaliteit. Instellingen mogen de kosten van tweede studies dus doorberekenen aan studenten.
Het heeft er alle schijn van dat universiteiten meer geld vragen aan studenten dan nodig is.
Nadat de wet werd ingevoerd en de universiteiten tarieven vaststelden namen de tarieven gigantisch toe, soms zelfs met 800%. Veel studenten voelden hun rechtsgevoel spreken. Hoe kan een studie met nog geen tien uur onderwijs per week meer dan €10.000 euro kosten? Dat dit gevoel gefundeerd was bleek uit het onderzoek van CHEPS dat aantoont dat de kosten voor een tweede studie veel lager liggen dan de tarieven. Op basis van diverse begrotingen berekende de SCAU zelf een tarief van rond de €5.000. Bovendien bleek uit een eigen onderzoek van de Universiteit Utrecht (dat overigens voor de SCAU werd achtergehouden) dat zij de kosten van een alfa/gamma opleiding zelf ramen op €5.500. Aan de medezeggenschap werd door het bestuur van twee universiteiten zelfs medegedeeld dat deze tarieven bedoeld zijn om niet te veel studenten te trekken. Hiernaast bleek uit de begrotingen dat universiteiten een overhead hebben die de bedrijfskundige normen ver overschrijden. Kortom, het heeft er alle schijn van dat zij meer geld vragen aan studenten dan nodig is. De volgende vraag is dan: is deze situatie juridisch gezien houdbaar?
Om deze vraag te beantwoorden werd begin 2011 de SCAU (Stichting Collectieve Actie Universiteiten) opgericht. De universiteiten werden aangeschreven en om uitleg gevraagd. Hun antwoord was simpel: de universiteiten hebben geen verantwoordingsplicht ten aanzien van de hoogte van de instellingscollegegelden. Niet jegens studenten, niet jegens de wetgever en niet jegens de rechter. Universiteiten menen een carte blanche te hebben gekregen. Weer later stelden zij de tarieven te baseren op de gemiste rijksbijdrage. Daar zijn volgens hun de uitgaven op gebaseerd. Inkomsten=uitgaven. Dit valt echter moeilijk te rijmen met het feit dat de universiteiten verschillende tarieven hanteren. Tegengesteld aan de opvatting van de SCAU stelden de universiteiten dus primair dat hun bevoegdheid geen enkele begrenzing kent. Aangezien de uitleg van de wet door de SCAU en de universiteiten zo diametraal verschillen vond de SCAU het nodig een derde onafhankelijke partij te raadplegen: de rechter. Begin september 2011 werden de universiteiten gedagvaard.
In de kern kent de collectieve actie twee argumenten waaruit volgt dat de bevoegdheid om hogere tarieven te bepalen begrensd is. Het eerste argument ziet op het doel van die bevoegdheid, het tweede argument is mededingingsrechtelijk.
Zoals gezegd gaf de Wetgever de universiteiten de bevoegdheid met het doel dat zij tweede studies konden blijven aanbieden zonder hierop verlies te lijden of concessies te doen aan de kwaliteit. Dit impliceert dat zij kunnen laten zien dat de tarieven in verhouding staan tot de kostprijs. Op basis van de onderzoeken van CHEPS, de SCAU en het eigen van de onderzoek van de UU is het onaannemelijk dat Universiteiten dit kunnen. Zij gebruiken de bevoegdheid dus in strijd met zijn doel. Onder juristen heet dit ‘detournement de pouvoir’ ofwel misbruik van bevoegdheid. Hier komt nog bij dat sommige universiteiten expliciet stelden de tarieven zo hoog te hebben vastgesteld om studenten te weren. Dit kan in geen geval de bedoeling van de Wetgever zijn geweest.
Het tweede argument is ontleend aan het mededingingsrecht. De SCAU stelt dat aangezien het Rijk de tweede studies niet financiert deze worden aangeboden in de vrije markt en daarom het mededingingsrecht van toepassing is. De Universiteiten hebben een zogenaamde economische machtspositie omdat zij zich ten opzichte van studenten zeer onafhankelijk kunnen gedragen. Deze situatie schept de verplichting om inzicht te verschaffen in de kostprijs ten einde een redelijk verband aan te tonen tussen deze kostprijs en de tarieven.
Hoewel universiteiten een kritische vraag niet zouden moeten schuwen, was zand strooien in de motor van de SCAU het devies.
Wat stelden de universiteiten tegenover deze twee argumenten tijdens de zitting? Gedurende het proces veranderde de houding van de universiteiten niet. Hoewel juist een universiteit een kritische vraag niet zou moeten schuwen, was zand strooien in de motor van SCAU het devies. Dit uitte zich in de volgende soort bezwaren: de SCAU vertegenwoordigt geen grote groep studenten, een andere rechter is bevoegd, de SCAU had expliciet in zijn statuten moeten opnemen ook voor aspirant-studenten te willen opkomen. Inhoudelijk was het mager. Terwijl de discussie gaat over onderwijs wilden de universiteiten slechts spreken over de SCAU.
Naast de hoogte van de tarieven gaat het in deze zaak om iets algemeners: de vraag hoe anno 2012 publieke instellingen dienen om te gaan met publieke middelen. De weigerachtige houding van universiteiten inzicht te geven in hun kosten is historisch gezien begrijpelijk. Decennialang kregen zij ieder jaar een zak met geld en de vrijheid deze te besteden naar eigen inzicht. De gelden werden tussen de faculteiten en diensten verdeeld en dat was het dan wel. Deze gang van zaken past niet meer bij de huidige omvang van deze instellingen, de omvang van hun takenpakket en de omvang van de rijksbijdrage (bijvoorbeeld 750 miljoen voor alleen al de UvA in 2014). Zeker in deze tijd van bezuinigingen volstaat een uitleg als “hoe het geld besteedt wordt is erg ingewikkeld, maar er wordt in ieder geval geen winst mee gemaakt” niet. Dit is helemaal ontoereikend nu blijkt dat universiteiten een ongezond grote overhead hebben, (te) veel geld besteden aan bouwprojecten en miljoenen verliezen door investeringen in twijfelachtige derivaten.
Het wordt tijd dat de universiteiten inzichtelijk maken hoe het echt zit met de kosten voor tweede studies. Studenten die een tweede studie willen doen verdienen te weten waarvoor zij betalen. De rechtbank zal 28 november uitspraak doen.
Helder stuk, Karst! Ook inzichtelijk voor niet-juristen.
Jij en de rest vd SCAU zijn eigentijdse Robin Hoods, die opkomen voor (rechten van) studenten. Ik neem mijn hoed diep af.