Wikimedia Commons / Maagdenhuis

Universiteitsbestuur ontdoet zich van academische verantwoordelijkheid

De Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam staat onder druk. Per 2015 moet er bezuinigd worden bij alle opleidingen en in 2016 moet er een reorganisatie van de hele faculteit gerealiseerd zijn. Daarbij zullen circa 150 ontslagen vallen. Studenten zijn boos. Onder de noemer Humanities Rally voeren ze actie om bij het College van Bestuur (CvB) een meer geestrijke verdeling van geld af te dwingen.

De financiële positie van de faculteit is heel plotseling omgeslagen: in 2013 was er nog sprake van een stijging van beschikbare middelen, in 2014 wordt alarm geslagen en voor 2015 wordt gesproken van een crisis. Dat doet vermoeden dat er grove bestuurlijke fouten gemaakt zijn, of dat het CvB het budget van de faculteit bewust heeft teruggeschroefd. Het CvB en het facultair bestuur ontkennen beide vermoedens steeds stellig. In zekere zin hebben ze gelijk: meer dan door verkeerde beslissingen, wordt de faculteit getroffen door een gebrek aan bestuurlijke keuzes. Deze situatie legt de vreemde tegenspraak bloot tussen de invloed die het CvB uitoefent op de inrichting van de universiteit, en de machteloosheid die het zichzelf toekent zodra zich daarbij problemen voordoen. Sterker nog, het CvB is actief bezig met het afstoten van de mogelijkheid om keuzes te maken op basis van academische waarden. Daarmee stoot het ook zijn verantwoordelijkheid voor de inhoud van de academie af.

Meer dan door verkeerde beslissingen, wordt de faculteit getroffen door een gebrek aan bestuurlijke keuzes

Om de rol van het universiteitsbestuur goed te begrijpen is het van belang de blik eerst een niveau hoger te werpen. In discussies over geesteswetenschappen wordt immers vaak de rol van de landelijke politiek benadrukt – Frank van Vree, decaan van de FGw, betoogde bijvoorbeeld op 28 november in het Parool dat de oorzaak van de problemen in Den Haag ligt.

Hoe botsen geesteswetenschappen en politiek dan precies met elkaar? Dat heeft alles te maken met wat politici de 'kenniseconomie' noemen. Universiteiten gelden in dit ideaal als motor van kennisverwerving en innovatie, dus politici die de kenniseconomie propageren, willen een academische prestatiecultuur aanwakkeren en aansturen. Dat is in conflict met de belangen van docenten en studenten, die een zo autonoom mogelijke academie willen.

Het CvB stoot zijn verantwoordelijkheid voor de inhoud van de academie af

Directe inmenging door politici in de universitaire praktijk is natuurlijk niet mogelijk, maar vanuit de politiek bestaat wel de macht de bekostiging van de universiteit vorm te geven. Er worden prikkels gecreëerd die politiek wenselijke prestaties belonen. Als die prikkels direct door zouden werken op docenten en onderzoekers, zouden opleidingen en onderzoeksgebieden waarvan de wetenschappelijke arbeid niet aansluit bij politieke prestatienormen in de problemen komen. Die moeten dan drastisch hervormen of überhaupt verdwijnen. Zo bestaat er een strijd tussen politiek-economische belangen en de autonomie van docenten, onderzoekers en studenten.

Midden in die belangenstrijd staat het universitair bestuur, dat twee mogelijkheden heeft. Het kan het binnenkomende geld herverdelen om continuïteit te waarborgen en academische waarden hoog te houden. Maar het kan het geld ook doorgeven zoals het binnenkomt, om de gehele universiteit te doordringen van de prestatienormen op basis waarvan ze bekostigd wordt. Het Amsterdams College van Bestuur bewandelt nu een tussenweg, maar neemt hoe langer hoe meer afslagen naar de tweede mogelijkheid. In de ontwerpbegroting voor 2015 wordt gesproken van een herziening van het zogenoemde allocatiemodel (het model voor o.a. bekostiging van de faculteiten). Hierdoor zal vanaf 2016 de 'buitenkant zo direct mogelijk (…) doorklinken in de binnenkant'. Faculteiten krijgen dan geld toebedeeld in precies dezelfde verhouding als waarin ze het verdienen voor de universiteit. Bij faculteiten waar dat problemen oplevert, dwingt het CvB een reorganisatie af.

Dat het allocatiemodel de aard van onderwijs en onderzoek aantast, is van ondergeschikt belang

De invloed die het CvB met dergelijke druk uitoefent op faculteiten is groot, zijn vermogen om anders te handelen reëel. Het CvB manoeuvreert zich echter steeds meer in een positie te waarin het die feiten kan ontkennen. Het ‘buiten is binnen’ principe waar het CvB naar streeft, wordt gepresenteerd als noodzakelijkheid, in plaats van als bestuurlijke keuze. Zo stoot het CvB steeds meer verantwoordelijkheid af naar zijn allocatiemodel. Met iedere stap in die richting ontneemt het zichzelf de mogelijkheid om inhoudelijk academische keuzes te maken. Een perfect gestroomlijnd allocatiemodel staat immers gelijk aan maximalisatie van verwachte inkomsten. Die raming naar beneden bijstellen lijkt onmogelijk voor een universiteit die schuld heeft om te zetten in winst, vastgoedprojecten heeft te financieren, potjes voor onderwijsinnovatie heeft te vullen en nu al negatieve resultaten verwacht in de nabije toekomst. Dat een dergelijk allocatiemodel de aard van onderwijs en onderzoek aantast, en de inkomsten van faculteiten blootstelt aan een waanzinnige volatiliteit, is van ondergeschikt belang. Het CvB wil daar niet voor verantwoordelijk worden gehouden. Inhoudelijke problemen moeten op facultair niveau besproken worden, voor financiële problemen moet je in Den Haag zijn. Het centraal bestuur droomt er als aanjager van efficiency van om in naam daarvan al zijn overige taken af te schaffen.

Precies die efficiency nekt de geesteswetenschappen. Overal in Nederland moeten kleine talenstudies vrezen voor hun voortbestaan. In Rotterdam wordt nu de faculteit wijsbegeerte opgeheven en verdwijnt de opleiding in een verbrede bachelor. De bron van de problemen ligt in een strijd tussen politiek-economische doelstellingen en vakgebieden die daar moeilijk mee te rijmen zijn. Centrale universiteitsbesturen dragen echter de ultieme verantwoordelijkheid voor academische inhoud. Wanneer ze zichzelf die verantwoordelijkheid ontzeggen, moeten er mensen binnen een universiteit opstaan om ze erop te wijzen. Dat is geen protest waarbij één keer genoeg lawaai gemaakt moet worden om een ongewenst besluit terug te draaien. Dat is eerder een structureel protest om een geheel andere wijze van besturen af te dwingen.

Gerelateerde artikelen
Reacties
Nog geen reacties.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Naar boven