Het is de Week van het Korte Verhaal en dat was vorige week de aanleiding voor een mooi item bij De Wereld Draait Door. Met vereende krachten brachten de ijverige pleitbezorgers van het Korte Verhaal (onder andere de organisatoren van de Week en de initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs) een hommage aan het genre met een geanimeerde voordracht van Ernest Hemingways ‘Cat in the Rain’.
Matthijs van Nieuwkerk stelde dat het korte verhaal als genre het ondergeschoven kindje van de literatuur zou zijn. Nu is het zo dat boeken in Nederland helaas een risicovol financieel product zijn, en uitgeverijen terughoudend met het uitbrengen van korte verhalen, zeker wanneer het debutanten betreft. Maar dat het korte verhaal een ‘vergeten’ genre zou zijn, valt volgens mij nogal mee.
Niettemin bestaan er ondergeschoven schrijvers wier bundels keer op keer de boot missen tijdens uitgeversvergaderingen waar gezocht wordt naar manieren om het fonds nog eens uit te diepen, of bij de literaire reanimeersessies van Schwob. De Week van het Korte Verhaal biedt een uitstekende gelegenheid om zo’n ondergeschoven schrijver uit te lichten en een lans te breken voor diens oeuvre. De Joegoslavische Danilo Kiš (1935-1989) bijvoorbeeld. Omdat kiezen altijd moeilijk is, volgen er eerst twee eervolle vermeldingen van andere, eveneens onterecht vergeten bundels en auteurs; daarna een bespreking van drie bundels van Kiš.
Milan Kundera (1929) is een auteur die weliswaar allerminst tot de vergetelheid behoort, maar wiens eerste verhalenbundel, Lachwekkende liefdes, nauwelijks meer te krijgen is – de bundel wordt overschaduwd door zijn latere romans en essays. Dat is jammer, want de verhalen in deze bundel, die hij voltooide vlak voordat Russische tanks een einde maakten aan de Praagse Lente, vertonen een lichtvoetigheid die je in veel van Kundera’s latere werk niet meer terugvindt. Neem bijvoorbeeld ‘Niemand zal lachen’, een verhaal waarin het aparte gevoel voor humor van de hoofdpersoon en zijn ironische afstand tot de werkelijkheid hem langzaam opbreken. Of het meer sinistere ‘Liftertje spelen’, waarin een (erotisch) rollenspel van een stelletje verschrikkelijk uit de hand loopt. Dat klinkt misschien niet lichtvoetig, maar in deze verhalen zit vooral in de manier van vertellen een speelsheid die zal verdwijnen in Kundera’s grote, ernstige romans (en misschien pas weer terugkeert in zijn laatste novelle Het feest der onbeduidenheid).
Dovlatov lezen is lachen door de tranen heen
Een andere uit het oog verloren bundel, van een eveneens vergeten auteur, is De koffer van de Russische schrijver Sergej Dovlatov (1941-1990). Zonde, want Dovlatov is niet alleen een van de beste, maar ook een van de meest humoristische schrijvers uit de Sovjettijd. In 1978 kreeg hij toestemming om zijn land te verlaten en trok hij naar New York. Daar pende hij, veelal op de korte sprint, een bescheiden maar groots oeuvre bij elkaar van novelles en korte verhalen. Dovlatov lezen is lachen door de tranen heen. De tragiek en pijn van het leven onder het Sovjetregime worden nergens weggemoffeld, maar wel lichter gemaakt met geestige anekdotes. Dat maakt hem minder zwaar op de hand dan veel van zijn tijdgenoten.
In De koffer vindt een geëmigreerde Rus onder zijn bed een koffer met allerlei dingen, die elk aanleiding vormen tot een herinnering aan tragikomische en absurde situaties. Zo wordt de anekdote verteld van een beeldhouwer die, net als zijn kameraad-beeldhouwers, altijd werk had omdat hij Leninbeelden vervaardigde. Bij de onthulling van een zo’n beeld wordt de stenen Lenin echter niet op applaus onthaald, wat de gewoonte is, maar op een bulderend gelach van de menigte. Wat blijkt? De beeldhouwer heeft een Lenin gemaakt die zowel een pet op zijn hoofd heeft als een pet in zijn hand, tot groot vermaak van het publiek en tot grote schaamte van de beeldhouwer. Ik las eens dat Aai Prins graag alles van Dovlatov naar het Nederlands zou willen vertalen; ik kan niet wachten.
Het werk van Danilo Kiš is doorgaans zwaarmoediger, maar dat mag geen reden zijn om zijn boeken terzijde te leggen. Zijn literatuur is diep, veelzijdig en intrigerend. Aan de hand van een aantal verhalen uit de bundels Een grafmonument voor Boris Davidovitsj, Encyclopedie van de doden en De luit en de littekens probeer ik een inkijk te geven in de kracht van zijn proza.
In veel verhalen van Kiš staat de verhouding tussen het individu en de geschiedenis, de verhouding tussen het levensverhaal en de geschiedenis centraal. Voor het grootste deel zijn zijn verhalen gesitueerd in het roerige en gewelddadige Midden- en Oost-Europa van de twintigste eeuw. Deels kan de keus voor dergelijke onderwerpen in verband worden gebracht met Kiš’ jeugd: tijdens de Tweede Wereldoorlog moest hij vluchten en onderduiken. Zijn joodse vader kwam, net als veel van zijn familieleden, om in Auschwitz. Na de oorlog groeide Kiš op in het communistische Joegoslavië van Tito.
In veel verhalen van Kiš staat de verhouding tussen het individu en de geschiedenis centraal
Kiš laveert in zijn verhalen constant tussen het particuliere (literatuur) en het algemene (geschiedenis). Neem het titelverhaal van de eerste bundel, ‘Een grafmonument voor Boris Davidovitsj’. Het verhaal beschrijft het leven van een revolutionair met de bijnaam Novski. De korte samenvatting (die het verhaal tekort doet) van Novski’s levensloop is vergelijkbaar met die van menig revolutionair van zijn generatie: politiek bewust en actief geworden in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw, verkeerde hij in intellectuele kringen in Petersburg en behoorde tot de voorhoede van de bolsjewieken. Maar, zoals Trotski zei, ‘eet de revolutie haar eigen kinderen eerst’ en Novski verdwijnt tijdens de Grote Zuiveringen in de gevangenis, om vervolgens uit de geschiedenis te verdwijnen. Kiš anticipeert hierop aan het begin van het verhaal: ‘Zo kan het gebeuren dat, op merkwaardige en onverklaarbare wijze, deze man die zijn politieke principes gelijkstelde met een strenge moraal, deze vurige internationalist, in de kronieken van de revolutie voorkomt als iemand zonder gezicht en zonder stem.’ Kiš richt zo een monument op (‘een cenotaaf’, aldus de schrijver) voor mensen die door de maalstroom van de geschiedenis aan ons zicht zijn onttrokken.
Deze lijn kun je doortrekken naar de verhalen in de Encyclopedie van de doden, waarin Kiš het thema op een andere manier benadert. In het titelverhaal gaat een vrouw naar een Zweeds archief, waar ze het lemma van haar onlangs overleden vader gaat opzoeken in de ‘Encyclopedie van de doden’. Dit omvangrijke archief bevat lemma’s over iedere persoon in de geschiedenis (ongeveer sinds 1789). Eén voorwaarde: de persoon mag niet in een andere encyclopedie voorkomen. Zo blijkt het leven van de vader van de hoofdpersoon, een gewone man uit Joegoslavië, minutieus te zijn vastgelegd en bevat zijn biografie ‘die rijkdom aan details waaruit het leven van een mens bestaat’. Het verhaal bestaat uit de aantekeningen in het schrift van de dochter, die je als lezer meezuigen in de ‘brede rivier van de biografie van mijn vader’.
Niet alleen persoonlijke belevenissen, maar ook het weer, meubelinventarissen, de vruchten aan de bomen, gelezen krantenberichten, alles staat erin. ‘Kijk, zo gaan de meesters van de Encyclopedie te werk. Want zoals ik al zei, elke gebeurtenis heeft iets te maken met zijn persoonlijk lot.’ De schrijver dringt de geschiedenis naar de achtergrond zonder het verhaal te ontdoen van de mogelijkheid van zijn historische waarachtigheid.
Kiš stelt zich de vraag wat een mensenleven is en hoe het zich laat vertellen
Kiš stelt zich niet alleen de vraag hoe een mensenleven zich verhoudt tot het verloop van de tijd en de geschiedenis, maar ook wat een mensenleven is en hoe het zich laat vertellen. In het verhaal ‘De schuld’ uit De luit en de littekens maakt een stervende schrijver letterlijk de balans van zijn leven op door het berekenen van ‘die schulden, die in geld kunnen worden terugbetaald, al is het symbolisch, als een groet, als een handdruk, nu het niet meer kon wachten, nu het moment was gekomen om de rekening met de wereld te vereffenen’. Er volgt een lijst met belangrijke personen uit diens leven die zich als een beknopte biografie laat lezen.
In het verhaal ‘De rode postzegels met de beeltenis van Lenin’ uit Encyclopedie van de doden gaat hij dieper in op hoe kenbaar het leven van anderen eigenlijk is en wat voor rol interpretatie daarbij speelt. Het verhaal heeft de vorm van een brief van een dame aan een wetenschapper. Ze had hem kort daarvoor horen spreken op een congres over Mandel Osipovitsj (een speelse verwijzing naar Osip Mandelstam), een vermoorde Russische dichter, en zijn ontbrekende correspondentie. Zij blijkt een oude geliefde van de dichter te zijn. Terwijl ze veel van de denkbeelden van de wetenschapper bijstuurt of corrigeert, vertelt ze hun liefdesgeschiedenis. Wat hier mooi naar voren komt, is de frictie tussen de visie van de wetenschapper, voor wie Osipovitsj een ‘historisch object’ is geworden (hij is letterlijk ‘geschiedenis’) en het beeld van de geliefde, voor wie Mandel een liefdevolle ‘herinnering’ is. Hun correspondentie, tot op zekere hoogte de brug tussen deze twee werelden, is door haar vernietigd.
Behalve een knipoog naar de duidingsdrang van ijverige literatuurwetenschappers en historici, is Kiš’ verhaal ook een triomf van de particuliere herinnering (die als een hamerslag aankomt) over de algemene herinnering (die juist aan scherpte inboet). Het verhaal van de geliefde is een mooie persoonlijke herinnering, onbereikbaar voor de academicus. De brieven die dit verhaal vertellen zijn (zoals zo veel brieven, dagboeken en agenda’s) vernietigd. Door dit verhaal te vertellen én te voorzien van authenticiteit, laat Kiš zien hoe literatuur de gaten kan opvullen wanneer de feiten tekortschieten. In het postscriptum van het verhaal citeert hij Nabokov: ‘Nooit heb [ik] begrepen wat voor zin het heeft boeken te bedenken of over dingen te schrijven die niet op de een of andere manier werkelijk zijn gebeurd.’ Zo kenmerkt het werk van Kiš zich door een hang naar waarheid als essentiële basis voor literatuur enerzijds, en stelt het literatuur voor als een essentiële aanvulling op de waarheid anderzijds.
Kiš voelt zich verantwoordelijk het literaire spel uiterst serieus te nemen
De hang naar authenticiteit is meer dan een literair spel of een gevolg van een sterk historisch bewustzijn. In zijn boek Schemerland. Stemmen uit Midden-Europa, onlangs opnieuw verschenen als Hotel Europa, een absolute aanrader voor iedereen die ook maar enigszins geïnteresseerd is in de literatuur en geschiedenis van Midden-Europa, besteedt schrijver Piet de Moor kort aandacht aan Kiš en zijn ‘afkeer voor verzinsels’. Die afkeer heeft volgens De Moor te maken met Kiš’ ‘angst om op een leugen betrapt te worden. Daardoor is Kiš een beetje te vergelijken met een pleiter (de schrijver) die overtuigd is geraakt van de onschuld van de beklaagde (het verhaal) en doorslaggevende bewijzen aanvoert die de jury (de lezer) tot vrijspraak doen besluiten.’ Zo is ieder verhaal van Kiš in feite een polemiek met Jorge Luis Borges, vult De Moor later aan. ‘Borges gebruikte het ‘documentaire’ op het metafysische plan, buiten elke historische context, terwijl Kiš juist bezeten was van zowel metafysische obsessies als van historische reconstructies.’ Vanwege de historische omstandigheden waarin de schrijver opgroeide, voelt hij zich verantwoordelijk om het literaire spel uiterst serieus te nemen en het dus altijd te brengen als een verhaal dat symbool staat voor een werkelijke historische gebeurtenis.
Zo gaan de verhalen van Kiš op het eerste gezicht over een specifieke regio in een specifieke periode van de twintigste eeuw, maar wisselt de nadruk constant tussen het metafysische en het tastbare, waardoor het ook bij ons als Nederlandse lezers resoneert. Kiš is geïntrigeerd door metafysische thema’s zoals bijvoorbeeld de dood, vervreemding en herinnering, maar situeert deze in een specifieke historische context die zijn verhalen hun waarachtigheid verlenen. Deze authentieke verbeeldingskracht is de motor van zijn verhalen. Hier manifesteert zich ook zijn ambitie om, net als elke grote schrijver, universeel te zijn. Alle verhalen en bundels zijn nauw met elkaar verweven, zowel thematisch als inhoudelijk, wat je zou kunnen zien als een voortzetting van bovenstaande poëtica. De verhalen vallen niet alleen onder hetzelfde overkoepelende thema, maar communiceren ook met elkaar, door de vele verwijzingen die Kiš erin stopt. Zo kom je met ieder verhaal steeds dieper in zijn literaire wereld terecht. Hij stuwt het korte verhaal tot nieuwe hoogten en weet de lezer te betoveren. En dat maakt Kiš zoveel jaar na dato nog steeds een onbetwiste meester van het genre, die tijdens de Week van het Korte Verhaal niet mag worden vergeten.