Het is één van de meest interessante Nederlandse partijpolitieke vragen: waarom kende Nederland afwisselend wel communisten, centrumdemocraten en populisten, maar nooit een conservatieve partij? In dit tweede deel van een drieluik onderzoekt historicus en politicoloog Alexander van Kesteren hoe conservatief de SGP is.
Bijna een eeuw geleden, in 1917, poneerde de katholieke politiek leider W.H. Nolens in het parlement dat de Nederlander zich veel laat zeggen, maar niet dat hij conservatief is: “Mijnheer de Voorzitter! (…) er zijn er, die misschien nog liever beschuldigd zouden worden van laat ik zeggen een diefstal of een brandstichting, dan (…) van te zijn conservatief.”
Dit ‘taboe van Nolens’ heeft honderd jaar lang weinig tot niets ingeboet aan geldigheid. Omgekeerd is ze eveneens juist: de zelfverklaring tot conservatief van een individu of politieke partij betekende lange tijd op zeker een omtovering, sur place, tot politieke melaatse – toch in ieder geval in de potentieel dodelijke kiezersogen.
Nu nog is de bewering gangbaar, onderschreven door vriend en vijand, dat er niet zoiets bestaat, noch snel zal bestaan, als een Nederlandse conservatieve partij. Maar is zij ook waar? Is er toch niet één kleine conservatieve partij die zich heeft genesteld in de door de veelal progressieve commentatoren vergeten hoekjes van christelijk Nederland?
De geschiedenis van de mensheid bewijst dat alle torens van Babel vroeg of laat weer instorten.
Deze retorische vraag behoeft allereerst opheldering van het gebruikte predicaat. Wanneer duiden we een politieke partij conservatief? Het is een mijnenveldvraag (zie ‘Het mysterie van het ontbrekende conservatisme’). Laten we tenminste aannemen dat conservatieve partijen conservatief zijn als ze zichzelf zo noemen, zoals de Britse Conservative Party van David Cameron en de CSU, zusterpartij van Angela Merkels CDU.
Beide partijen zijn centrumrechts, wensen in ieder geval geen grote staat, loven traditie en hanteren een gematigde politieke vorm. Deze relatieve overzichtelijkheid dreigt echter vertroebeld te raken als we het trans-Atlantisch bekijken: daar wordt de Amerikaanse Republikeinse Partij, in Europese ogen sowieso een vergaarbak van allerlei onguurs, gewoonlijk ‘conservatief’ genoemd. Maar bevreemdend genoeg is het gemiddelde Amerikaanse conservatisme, de sloganeske Tea Party incluis, qua vorm heel populistisch. Zozeer zelfs dat de Amerikaanse conservatieven zich vaak los lijken te schreeuwen van alle traditie.
Waar in de Europese partijen nog sporen van het intellectuele of culturele conservatisme te ontwaren zijn, daar zijn de Amerikaanse politieke conservatieven hier mijlenver van verwijderd. Waarin ligt dan hun gedeelde grond? Hier is, excuseer, een kleine academische excursie onvermijdelijk: de theoreticus Michael Freeden probeert tot een formule te komen die het enigszins mogelijk maakt om te kunnen stellen wanneer een conservatisme, immer tijd- en plaatsspecifiek, inderdaad een conservatisme is of enkel een nationaal exotisme.
Freeden komt tot twee voorwaarden, niet zaligmakend maar wel nuttig: ten eerste, zo stelt hij, verdedigt een conservatieve partij altijd expliciet een cultuur, een gedeelde manier van leven. Daarnaast – tientallen pagina’s Freeden in twee zinnen samengevat – behelst ieder politiek conservatisme een geloof in een buitenmenselijke (‘extra-human’) oorsprong van de samenleving. Deze wordt op een niet-rationele wijze geordend, via bijvoorbeeld historische, religieuze of biologische wetmatigheden. Dit verklaart het continue conservatieve verzet tegen het rationalistische liberalisme en socialisme.
Duizend verschillende discussies zijn nu mogelijk. Deze laat ik links en rechts liggen, om terug te keren naar de zeldzaamheid van een Nederlandse conservatieve politieke partij.
Want opvallend genoeg lijkt het door Nolens geregistreerde, onwelriekende gevonden odeur hangend rondom het conservatisme het laatste decennium wat van haar afstotendheid te verliezen: sinds pakweg 2001 vertonen zich gestaag meer conservatieven aan het Nederlandse maatschappelijk firmament. Let wel: maatschappelijk, niet politiek. Nog altijd willen de politieke partijen pertinent niet conservatief genoemd worden.
Sinds pakweg 2001 vertonen zich gestaag meer conservatieven aan het Nederlandse maatschappelijk firmament.
Alle partijen? Nee, niet alle. In de strenggereformeerde SGP – sowieso al het dappere Gallische dorp in de Nederlandse politiek – nemen de propaganten van een vermenging van christendom met conservatisme recentelijk gestaag de overhand. De SGP, summum van stabiliteit, heeft het voordeel geen electoraal verlies te hoeven vrezen als gevolg van een openlijk conservatieve koers: sinds de oprichting in 1918 bezet de partij permanent twee dan wel, zoals nu weer, drie Tweede Kamerzetels.
Interessant is nu dat het conservatisme de SGP programmatisch past als gegoten. De partijstandpunten voldoen aan beide voorwaarden voor een politiek conservatisme. Natuurlijk gelooft de partij in een buitenmenselijk ordeningsmechaniek, te weten de oudst denkbare: God.
Daarnaast verzet de SGP zich, gelijk de PVV, fel tegen de ‘aan Nederland wezensvreemde Islam’. In dit verzet wijst het op de christelijk-historische traditie van Nederland en ageert het tegelijkertijd, zoals het een goede conservatieve partij betaamd, luid tegen de progressief-rationalistische maakbaarheidsgedachte: “De geschiedenis van de mensheid bewijst dat alle torens van Babel vroeg of laat weer instorten.”
Ziedaar, een Nederlandse conservatieve partij. Naar de maatstaven van Freeden dan toch. Want toegegeven, ideaaltypisch is ze (nog) niet. Tussen 2002-2006 ontspon zich binnen de SGP ook een discussie over de wenselijkheid van een expliciet christelijk-conservatieve koers. Destijds werd deze als volgt gesloten: ‘Conservatisme is het beschaafde gezicht van het ongeloof, maar het blijft ongeloof’.
Het conservatisme past de SGP programmatisch als gegoten.
Maar eind 2009, begin 2010 werd de discussie heropent. En deze keer ontwikkelt zij zich richting een andere uitkomst. Zo onderschrijven de invloedrijke SGP-Jongeren – ‘s lands grootste politieke jongerenorganisatie – en bijvoorbeeld Tweede Kamer-woordvoerder Menno de Bruyne openlijk het conservatisme. En waar Bas van der Vlies, tussen 1986 en 2010 SGP-lijsttrekker, het conservatisme voor de SGP expliciet afwees, daar weigert de huidige voorman Kees van der Staaij zich vooralsnog uit te spreken.
Zijn aarzeling kan als vingerwijzing worden opgevat van de SGP-ontwikkeling tot een openlijk christelijk-conservatieve partij. Ook de sympathieverklaringen aan SGP-huize van een aantal niet-religieuze conservatieven mag als teken hiervan worden opgevat.
Deze tendensen wijzen eveneens op het volgende: het toenemende SGP-conservatisme is voor de partij een manier om zich zowel te verhouden tot haar wortels, als zich enigszins te ontworstelen aan haar rol van Nederlandse pariapartij: de Galliërs treden buiten de omheining, om daar de verdediging van de ‘Nederlandse cultuur en traditie’ voort te zetten. Deze grote stap blijkt uit de officieuze gedoogrol, en wordt bekrachtigd doordat de SGP-kamerleden zich tegenwoordig laten interviewen door Rutger Castricum en zijn pendanten, en dat zonder-zich-te-laten-provoceren (!).
Aldus treedt de SGP meer naar buiten, en dat gestaag als openlijk christelijk-conservatieve partij. Wat kan deze conclusie nu beter bekrachtigen dan te besluiten met een invocatie van de messias zelve? De SGP-Jongeren schrijven over Jezus: “Zijn optreden was theologisch gezien radicaal, maar politiek gezien conservatief.”
De conservatieve SGP wacht een wereld om te verdedigen, en te veroveren.