Flickr / Shanthanu Bhardwaj

Zwaluwen

In juli zag ik hem voor het eerst. We hadden afgesproken op het station. Ik had alleen een foto gezien, zijn stem nog nooit gehoord. Ik was een kwartier te vroeg. In mijn ene hand mijn telefoon en met de andere probeerde ik een vlek van mijn rok te poetsen. Zodra dit klaar was had ik geen idee wat ik met mijn linkerhand moest. Het was niet nodig om mijn telefoon met twee handen vast te houden, dus legde ik de linker in mijn schoot. Hij trilde als een geschrokken muisje. Ik was onder de indruk van hem, ik kon niet meer stoppen met praten. We liepen de binnenstad in, pas na mijn derde wijntje kalmeerde ik.
Mijn God, dacht ik toen hij naar het toilet was. Toen hij terugkwam schoof ik mijn stoel onhandig naar achter. Hij glimlachte.
‘Ik moet ook.’ Even later kwam ik terug, hij zat niet met zijn telefoon in handen, maar leunde achterover en keek naar de lucht.
‘Zwaluwen,’ zei hij.
‘Hoog of laag?’
‘Hoog.’
Ik glimlachte, jou moet ik hebben, dacht ik. Ik liep met hem terug naar het station. Ik wilde het zeker weten dus kuste ik hem.
‘Tot snel,’ zei hij en ik knikte.

Ik wilde hem weer zien, snel ook. Dus sms’te ik hem, geen spelletjes, daar was ik wel zo klaar mee. Vrijdag zou ik naar hem toekomen en op dinsdag stuurde hij dat hij het niet zag zitten, of we het bij één date konden houden. Ik was net wakker. ’s Middags moest ik opeens huilen.
‘Om iemand die je nog maar één keer gezien hebt?’ vroeg een vriendin.
Ja, dacht ik. Verdomme.
’s Nachts lag ik wakker. Zo makkelijk kom je niet van me af, dacht ik en griste mijn telefoon van het nachtkastje. Hij stemde in, was blij iets van me te horen.
We spraken nogmaals af op vrijdag, maar dan vriendschappelijk. Hij stond op me te wachten. Mijn hand begon te trillen, ik stopte hem in mijn zak. Kalmeer, dacht ik. Kalmeer.
Een paar uur later miste ik de laatste trein terug naar Zwolle.
‘Wat jammer nou.’ Ik zag kleine lichtjes in zijn ogen rondflitsen.
De volgende ochtend keek ik voor ik vertrok nog even naar de boeken in zijn kast, ging op de rand van zijn bed zitten en legde een warme hand op zijn rug. Slaperig zwalkte hij naar zijn badjas en zoende mij bij de voordeur. Een paar dagen later kwam hij naar mij. ’s Avonds liepen we langs de IJssel, de warmte van de dag was blijven hangen. Ik bleef de hele nacht wakker, luisterde naar zijn zachte ademhaling en streelde af en toe zijn nek. Hij stond vroeg op om naar zijn werk te gaan, pas toen hij de deur achter zich had dichtgetrokken viel ik in slaap. ’s Avonds sloeg de paniek toe. Ik was verliefd en hij antwoordde niet.

Ik was verliefd en hij antwoordde niet

Mijn oom en ik lijken op elkaar, beiden chronische twijfelaars. Hij had me mee uit eten genomen, ik wist het allemaal niet meer en vroeg om zijn advies.
‘Hij heeft geen interesse in je, klinkt misschien wat lullig.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, ik weet het zeker, hij is het.’
Mijn oom moest lachen om mijn stelligheid.
Ik nam een hap van mijn curry. ‘Heet,’ mompelde ik en nam een slokje van mijn bier.
Beiden hadden we, los van elkaar, een paar jaar terug om de tafel gezeten met een lifecoach, om een lijst te maken en vervolgens strepen te zetten. Het hoofddoel zou zich langzaam uit kristalliseren. De coach had me tevreden aangekeken. ‘Nou, dan is het duidelijk toch?’
Ik mocht de lijst niet mee naar huis nemen, een slappe poging om mij het twijfelen af te leren.

Als kind had ik mijn vader gevraagd de hamster niet te begraven, maar op de aarde te leggen. Mijn vader dacht ongetwijfeld aan grote zwarte vliegen, maar liet hem toch liggen. Elke ochtend knielde ik naast het diertje neer en inhaleerde de geur van koele aarde en ontbinding. Ik wilde getuige zijn van het moment dat hij helemaal verdwenen was, of eigenlijk, het moment vlak daarvoor.

In augustus paste ik een maand op twee katten. In de eerste week ontsnapte de dunne poes, de dikke zat te wachten totdat hij eten kreeg. ‘Prioriteiten poes, prioriteiten,’ zei ik en aaide zijn kopje. In diezelfde week zei mijn beste vriend dat hij er over nadacht zichzelf op te knopen. Ik was nog altijd verliefd, hij had nog steeds niets van zich laten horen. Mijn vrienden vonden mij hopeloos romantisch. Ik begon het wachten te zien als spirituele uitdaging. Ik trok online tarotkaarten en staarde elke dag een halfuur uit het raam en noemde het ‘mediteren’. De kaarten vertelden mij het los te laten. Ik had het al met al een keer of tien losgelaten, maar het kroop steeds naar me terug. Aan het eind van de maand verbrak hij de stilte met een e-mail. Hij ging niet verliefd op me worden, maar wilde graag vrienden blijven, of worden. Toen kwam eindelijk het verdriet. Toch stopte het op een zeker moment. Ik kan niet aangeven wanneer precies, net als met het langzaam verdwijnen van mijn hamster.

Elke ochtend knielde ik naast het diertje neer en inhaleerde de geur van koele aarde en ontbinding

Nu zitten we tegenover elkaar. Ik staar inmiddels niet meer naar zijn gezicht, maar naar mijn koffiekopje. Het is lang stil.
‘Houdt dit in dat we elkaar niet meer zien?’
Ik knik.
Hij wil weten waarom. Ik zucht, weet bij God niet waar ik moet beginnen.
Hij pakt mijn hand. ‘Laat maar weten als je er klaar voor bent om vrienden te zijn.’
Op het kopje is een hartje geschilderd. De serveerster vraagt of alles naar wens is, ik kijk op. Ze kijkt vertederd naar onze handen. Even later sta ik op om af te rekenen. Als ik de deur open wil doen roept ze: ‘Je vergeet je vriendje.’ Ik draai me nog een keer om, hij is roerloos blijven zitten.
In de trein kijk ik naar mijn handen, hoe ze rustig in mijn schoot liggen, alsof ze maanden hard gewerkt hebben en nu eindelijk mogen slapen. Mijn telefoon maakt geluid, een sms’je, maar ik laat hem in mijn jaszak zitten. Ik sluit mijn ogen, een uur later schrik ik wakker. Ik ben in Zwolle. Als ik bijna thuis ben kijk ik op mijn telefoon. Mijn beste vriend vraagt of ik pannenkoeken kom eten. Een paar weken geleden besloot hij dat het verstandig was zichzelf niet op te hangen. Ik draai me om en loop naar zijn huis. Hij staat op zijn balkon te roken en zwaait naar me.
‘Dag meisje.’
Hij knuffelt me en biedt me een sigaret aan. Ik schud mijn hoofd en kijk naar hem, hij glimlacht.
‘Gaat het?’ vraagt hij.
Ik knik.
‘Ik had een date vanmiddag,’ zegt hij en hij steekt een sigaret op.
Ik grijns. ‘Hoe was dat?’
Hij zwijgt, kijkt me grijnzend aan. Mijn maag knort.
Hij knikt, staat op en loopt naar de keuken. Ik blijf nog even zitten en staar naar de lucht. Ik zie ze niet meer. Dan hoor ik hem roepen dat de pannenkoeken klaar zijn.

Meer Verhalen
Gerelateerde artikelen
Reacties
Nog geen reacties.

Reacties zijn gesloten.

Naar boven